Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/819

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PENDULOUS.


  • geweer, pistool, klein oorlogschip; —erer = handelaar in vellen; —ry = pelterij, huiden.
  • Pelvic, [p`elvik], bekken{{...; Pelvis, [p`elvis], bekken.
  • Pembroke, [p`embruk]: — table = kleptafel.
  • Pem(m)ican, [p`emik'n], gedroogd gemalen en met vet tot koeken geperst vleesch: This booklet is historical — = droog maar degelijk.
  • Pen, [pen], subst. schaapskooi, hok, perk; pen, veder, stijl; verb. opsluiten, stuwen; schrijven, neerpennen: Slip of the — = schrijffout, vergissing; The last stories from her — = van hare hand; These —s have hard, soft nibs = dit zijn pennen met harde, zachte punten; I want this — mended = ik wou deze pen vermaakt hebben; To put the — through = de pen halen door; To set — to paper: —-case = pennenkoker; —-driver = pennelikker; —-fish = pijl-inktvisch; —holder = pennehouder: —knife = pennemes; —-man = schoonschrijver; —manship = schrijfkunst, manier van schrijven; —-name = pseudoniem; —wiper = pennenwisscher.
  • Penal, [p`în'l], straf{{..., strafbaar: — code = wetboek van strafrecht; — colony = strafkolonie; — laws = strafwetten; — servitude = dwangarbeid; — settlement = strafkolonie; —ty, [p`en'lti], wettige straf of boete; extra gewicht op een renpaard; bij een handicap; — kick = strafschop; —ize = strafbaar stellen: Abstention of voting ought to be —ized = onthouding van stemming moest strafbaar gesteld worden; Penance, [p`en'ns], boetedoening, zoenstraf, boetekleed; ook verb.: To do —.
  • Penang, [pin`a[n,]]: —-lawyer (Zie Lawyer); —-nut = betelnoot.
  • Penarth, [p`în[e]th].
  • Penates, [p[e]n`e`itîz], Penaten of huisgoden.
  • Pence, [pens], stuivers (als verzamelwoord): St. Peter's — = Pieterspenning; Bad six— always turns up = onkruid vergaat niet.
  • Pencil, [p`ensil], subst. penseel, potlood, bundel; verb. schilderen, teekenen, met een potlood opschrijven: A — of rays = stralenbundel; —-case = potloodhouder; —-colo(u)rs = crayon; —-compass = —-pointer = potloodscherper of -punter.
  • Pendant, [p`end'nt], oorhanger, hanger, wimpel, pendant, luster.
  • Pendency, [p`end'nsi], het hangen, onzekerheid, aanhangig zijn; Pendent = hangend; vrij zwevend; — bridge.
  • Pendennis, [pend`enis].
  • Pending, [p`endi[n,]], adj. hangende, onbeslist, prep. gedurende: — affairs = loopende, zaken; He smiled, with life and death — = zwevende tusschen dood en leven; — the inquiry = gedurende het onderzoek.
  • Pendragon, [pendr`ag'n], opperste veldheer bij de Oude Britten; —ship.
  • Pendulous, [p`endjul[a]s], hangend, schommelend, trillend: He had a — excrescence