Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/820

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PENELOPE.


  • on his nose = een slingerend uitwas; subst. —ness; Pendulum, [p`endjul[a]m], slinger; —-clock.
  • Penelope, [p[e]n`el[e]pî].
  • Penetrability, [p|en[e]tr[e]b`iliti], subst. v. Penetrable, [p`en[e]tr[e]b'l], doordringbaar, ontvankelijk; subst. —ness; Penetralia, [p|en[e]tr`e`ilj[e]], binnenste van huis of tempel; geheimen; Penetrant = doordringend; Penetrate, [p`en[e]tr|e|it], doordringen, doorgronden; Penetrating = doordringend, fijn onderscheidend, scherp; Penetration, [p|en[e]tr`e`i[vs]'n], het doordringen of doorgronden, doordringingsvermogen, scherpte, scherpzinnigheid; Penetrative, [p`en[e]tr[e]tiv], doordringend: — effect (van een schot); subst. —ness.
  • Penguin, [p`engwin], Penguin, vetgans.
  • Peninsula, [p[e]n`insiul[e]], schiereiland; adj. —r: The — War = de oorlog in Spanje en Portugal tegen Napoleon I (1808-1814).
  • Penitence, [p`enitens], berouw, boete; Penitent, boetvaardig, boete doende; subst. boetvaardige, boeteling; Penitential, [p|enit`en[vs]l], subst. boeteboek (ten behoeve van biechtvaders); adj. berouwhebbend, boetvaardig: — Psalm = boetpsalm; Penitentiary, [p|enit`en[vs][e]ri], boete.., boetvaardig; subst. verbeteringsgesticht; tuchthuis; penitentiaris (hoofd van het pauselijk college dat over dispentaties en vrijspraak beslist).
  • Pennant, [p`en'nt], vlaggetje, wimpel.
  • Pennate(d), [p`enit(id)], gevleugeld = Penn`i`gerous.
  • Penniless, [p`eniles], arm; subst. —ness.
  • Pennon, [p`en'n], wimpel, vaantje; wiek.
  • Pennsylvania, [p|ensilv`e`inj[e]]; adj. en subst. —n.
  • Penny, [p`eni], 1/12 van een shilling, stuiver, geld: A — saved is a — gained = een stuiver gespaard is een stuiver gewonnen; In for a —, in for a pound = komt men over den hond, dan komt men over den staart; A — at a time = zachtjes aan, geleidelijk; To make a — = geld verdienen; To turn an honest — = een eerlijk stuk brood verdienen; —-a-liner = loon-, broodschrijver; —-a-lining = broodschrijverij; Two— people = proleten; Two— half— godliness (picnic) — goedkoope; —in-the-slot machine = automaat; —-gaff = tjingeltangel; — royal = polei; —-wedding = bruiloftsfeest, waar de gasten bijdragen tot de onkosten; —-weight = ± 1.55 gram; —-wise = krenterig: Their —-wise precautions = prullerige voorzorgsmaatregelen; To be —-wise and pound-foolish = de zuinigheid de wijsheid laten bedriegen; —worth, [p`en[e]th], [p`eniw[^a]th], voor de waarde van een stuiver, iets ge- of verkochts, koop, kleinigheid: You have got there a poor —worth = ge hebt u daar leelijk in den nek laten zien.
  • Pensile, [p`ens(a)il], hangend; subst. —ness.
  • Pension, [p`en[vs]'n], subst. pensioen, jaargeld, geld betaald in plaats van tienden; met Fr. uitspr. pension; verb. pensionneeren; in pension zijn: Old Age —s Act = wet op ouderdomspensioen; Not for a — = voor geen geld ter wereld; To return