Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/842

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PLAINT.


  • vlak, open, helder, duidelijk, eenvoudig, niet schoon, leelijk; verb. klagen, beklagen; uitleggen: In — clothes = in burgerkleeren; A — face = alledaagsch, niet mooi; In — terms = ronduit; That's the — truth = dat is de zuivere waarheid; Sausage and — = worst met gekookte aardappelen; He put it very — = drukte zich zeer duidelijk uit; — cooking = burgerpot; —-dealer = oprecht en eerlijk man; —-dealing = oprechtheid, rondheid; —-song = koraalgezang; —-speaking = openhartigheid, oprechtheid; —-spoken = openhartig, rond; —-work = nuttige handwerken; —ness = vlakheid, etc.
  • Plaint, [pleint], weeklacht, klaaglied; aanklacht; Plaintiff = (aan)klager, eischer; Plaintive = jammerend, klagend, droevig; subst. —ness.
  • Plaister, [pl`âst[e]], [pl`e`ist[e]]; Zie Plaster.
  • Plait, [pleit], subst. platte vouw, plooi; vlecht; bonbon, borstplaat; verb. vouwen, plooien, vlechten: She carefully removes my —s (= valsche vlechten of valsch haar) and gingerly applies the comb to what is left on my head.
  • Plan, [plan], subst. ontwerp, plan, schets, methode; verb. een plan maken, schetsen, ontwerpen, beoogen: — of campaign = krijgsplan; On an entirely new — = volgens eene geheel nieuwe methode; The — fell away (through) = viel in duigen; I have changed my —s = ik ben van plan veranderd; They were always —ning and plotting = aan het plannen maken en samenzweren; —less; —ner.
  • Planchet, [pl`an[vs][e]t], muntplaatje.
  • Plane, [plein], vlak, effen; subst. vlakte, vlak, oppervlak, basis, sfeer, trap, gebied; schaaf; plataan (= —-tree); verb. effenen, schaven: — chart = kaart naar Mercators projectie; — geometry = vlakke meetkunde; — sailing = zeilen op een gelijkgradige kaart; eenvoudige zaak; —-table = planchet (in graden verdeeld instrument voor het landmeten); —-tree = plataanboom; —r = schaver; schaaf.
  • Planet, [pl`an[e]t], planeet; —-struck, —-stricken = door den invloed van planeten getroffen, als verlamd; —-wheel = planeetrad; —arium, [pl|an[e]t`êri[e]m], planetarium; —ary = veroorzaakt door planeten; planeet{{...; —oid, [pl`an[e]t|ô|id], asteroid.
  • Plangent, [pl`an[vz]'nt], luid klotsend.
  • Planimetric(al), [pl|e|inim`etrik('l)], [pl|anim`etrik('l)], planimetrisch; Planimetry, [pl[e]n`im[e]tri], [plein`im[e]tri], vlakke meetkunde.
  • Planing, [pl`e`ini[n,]]: — bench = schaafbank; —-machine = schaafmachine.
  • Planish, [pl`ani[vs]], planeeren, glad schaven, polijsten, pletten; —er.
  • Planisphere, [pl`anisf|î[e]], planisfeer.
  • Plank, [pla[n,]k], subst. plank; beginsel van een politiek programma; verb. met planken beleggen of bedekken; neerleggen (gooien) = To — down (Amer.); The pirates made their captives walk the — = spoelden hun gevangenen de voeten; A —ed way = plankier.
  • Plano, [pl`e`inou]: —-c`o`ncave = planconcaaf