Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/849

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PLYMOUTH.


  • (fig.); verb. (onder)dompelen, plonzen, springen, doopen, achteruit slaan, steil afhellen, zwaar en roekeloos wedden, geld uitgeven: To make the — = den beslissenden stap doen, op den slechten weg geraken; To take a — = duiken, storten; The — of the Pall Mall Gazette about Mr. Gladstone's retirement = opzienbarend bericht omtrent het aftreden van den minister G.; By —s = bij rukken; He —d awfully = speelde, speculeerde hoog; To — after a person = achterna springen; I have —d a bit in trifles = heb wat geld in kleinigheden gestoken; The ship —d on her way = zette stampend zijne reis voort; —d in thought = in gedachten verzonken; —r = dolleman, dolle speculant of wedder; zuiger (v. perspomp); —rs = zware cavalerie; Plunging = van boven naar onderen gericht: —-fire.
  • Pluperfect, [pl`ûp|[^a]f[e]kt], [plup`[^a]f[e]kt], voltooid verleden (tijd).
  • Plural, [pl`ûr'l], subst. en adj. meervoudig (woord); —ism = meervoudigheid; het gelijktijdig bezitten van meer dan één living; —ist = geestelijke, die te gelijkertijd meer dan één living heeft; —ity, [plur`aliti], getal van twee of meer, meerderheid; —ize = meervoudig maken.
  • Plus, [pl[a]s], plus(teeken) = +.
  • Plush, [pl[a][vs]], pluche: —-velvet = zijden pluche; —-velveteen = wollen pluche; —y.
  • Plutarch, [pl`ûtâk].
  • Pluto, [pl`ûtou], Pluto; Plut`o`cracy, geldheerschappij(aristocratie); adj. Plutocr`a`tic; Plut`onian = Plut`o`nic = tot Pluto of de onderwereld behoorende, door vuur ontstaan: —nic theory, of —nism = de theorie der Pl`utonists, die beweren, dat de gesteenten door de werking van het vuur zijn ontstaan; Plutus, [pl`ût[e]s].
  • Pluvial, [pl`ûvj[e]l], vochtig, regenachtig, regen - -; Pl|uvi`a`meter, Pluvi`o`meter = regenmeter; Pluviose, [pl`ûvious], vijfde maand van het republik. jaar (20 Jan.-19 Febr.); Pluvious, [pl`ûvj[e]s], vochtig, regenachtig.
  • Ply, [plai], subst. kronkel, vouw, plooi, neiging, zin, aanleg; verb. zich toeleggen op, ijverig doen of uitvoeren, zich bezighouden, aandringen, gedurig lastig vallen, geregeld varen of zeilen, laveeren, omzien naar: He took a — from his tutor = plooide zich naar de inzichten van; To — the bottle = geducht aanspreken; The spider plied its nimble legs = bewoog vlug, snel; To — the oars = krachtig roeien; She plied her task = zij werkte ijverig aan hare taak; To — a trade = uitoefenen; Many steamers — between Holland and America = varen; They plied him with drink = maakten hem dronken; They so plied him with smiles and favours that he grew crazy with ecstacy = overlaadden hem; To — with questions = overstelpen met; —er.
  • Plymouth, [pl`im[e]th]: — Brethren = eene Calvinistische broedergemeente, opgericht tusschen 1820-35 te Dublin en Plymouth; —ism.