This page needs to be proofread.
POOR.
- Pomp, [pomp], praal, praalvertooning.
- Pompeian, [p|omp`e`i[e]n], [p|omp`î[e]n]; Pompeii, [p|omp`e`ij|î], [p|omp`îj|a|i]; Pompeius, [p|omp`îj[e]s] = Pompey, [p`ompi], Pompeji; Pompejus.
- Pompion, [p`[a]mpj'n], pompoen.
- Pompom, [p`omp|om], revolverkanon.
- Pompon, [p`omp[e]n], pompon.
- Pomposity, [pomp`ositi], praalzucht, vertoon, verwaandheid; gewichtigheid; adj. Pompous, [p`omp[e]s], subst. —ness; Pomposo, [pomp`o`usou], statig en waardig (muz.).
- Pond, [pond], vijver, poel.
- Ponder, [p`ond[e]], overwegen, overpeinzen: He —ed the past = hij bepeinsde wat er gebeurd was; —ab`i`lity = weegbaarheid; —able = weegbaar; —`o`sity = zwaarte, gewicht, gewichtigheid; —ous = zwaar, gewichtig, saai; subst. —ousness.
- Pondicherry, [p|ondi[vs]`eri].
- Pone, [poun], maïsbrood (Amer.).
- Pongee, [pönd[vz]`î], mindere soort v. Chineesche zijde.
- Poniard, [p`onj[e]d], subst. dolk; — verb. doorsteken.
- Ponsonby, [p`ons'nbi].
- Pont, [pont], veerschuit, veerpont.
- Pontic, [p`ontik]: — Sea = Zwarte Zee.
- Pontifex, [p`ontif|eks] (Mv. Pontifices, [pont`ifis|îz]), Romeinsch priester; bisschop, paus; —-maximus = eerste dezer priesters, de Paus; Pontiff = hoogepriester, paus (= Supreme —); Pontifical, [pont`ifik'l], subst. het liturgische boek voor de bisschoppelijke bedieningen; adj. hoogepriesterlijk, pauselijk: — States = de kerkelijke staat; —s = onderscheidingen gedragen door bisschoppen en prelaten: In full —s = in pontificaal; Pontificate, [pont`ifikit], hoogepriesterlijke of pauselijke waardigheid.
- Pont levis, [p`ontl[e]vis], [p|ontl`evis], ophaalbrug; het steigeren (van een paard).
- Ponton(n)ier, [p|ont[e]n`î[e]], pontonnier; Pontoon, [pont`ûn], ponton, kiellichter (scheepst.); —-bridge = pontonbrug; —-train.
- Pony, [p`o`uni], hit: 25 £; letterlijke vertaling v. een (klassiek)schrijver; — verb. zulk een vertaling gebruiken: To put down the — = opdokken; —-engine = rangeerlocomotief.
- Poodle, [p`ûd'l], poedel.
- Pooh, [pû], interj. poepoe! onzin! To {{bar|2- = met verachting van zich werpen: He {{bar|2-ed the possibility of ever doing such a thing.
- Pool, [pûl], subst. poel, inzet, pot (bij het spelen), potspel (biljart), totalisator; — verb. samenleggen (van geld, etc.), zich verbinden tot gezamenlijk doen van iets: The swimming — and the wading — = zwembassin en "pierenbak"; —-counter = fiche; —-ticket = totalisatorkaart; —er = stok om te roeren.
- Poonghee, [p`û[n,]gî], Poongy, [p`û[n,]gi], Boeddhistisch priester.
- Poop, [pûp], subst. achterhut of -dek, campagne; vent; — verb. over den achtersteven breken (van golven), van achteren aanvaren; Funny old —.
- Poor, [p`û[e]], arm, behoeftig, uitgeput, verma{{peh