Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/865

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PRECAUTION.


  • verb. veel vertoon maken, optooien: Don't play your —s upon me = bak mij je poetsen niet.
  • Prate, [preit], wauwelen, babbelen, klappeien; ook subst.; —r.
  • Pratique, [pr`atik], handelsverkeer, verlof aan een schip om binnen te vallen na de quarantaine of na eene verklaring, dat het niet in besmette havens is geweest: The vessel was admitted to — = de quarantaine werd opgeheven.
  • Prattle, [pr`at'l], subst. (kinder)gesnap; verb. snappen, kakelen; —r.
  • Prawn, [prôn], steurgarnaal.
  • Praxis, [pr`aksis], uitoefening, gebruik, (verzameling van) voorbeeld(en).
  • Praxiteles, [praks`it[e]lîz].
  • Pray, [prei], verb. bidden, smeeken, aanroepen; interj. eilieve!: I — to God to bless you; — be quiet = wees als 't u belieft rustig; Prayer, [pr`ê[e]], gebed, smeekbede; [pr`e`ij[e]], bidder: The Book of Common — = de liturgie der Engelsche staatskerk; The Lord's — = het "Onze Vader"; The child said its —s, and Heaven heard them = het kind zei zijne gebeden op, en de hemel verhoorde ze; —s = godsdienstoefening (b.v. bijbellezen, etc.) in huis; —-book = gebedenboek; —-meeting = bidstond; —ful = godsdienstig, vroom; —less = het gebed veronachtzamend, ongodsdienstig; Praying-desk = bidstoel.
  • Preach, [prît[vs]], prediken, eene leerrede houden: To — at = preeken tegen; She —ed down her daughter's heart with her worldly maxims = zij ontnam hare dochter alle idealen door hare wereldsche gezindheid; To — to deaf ears; They —ed up those principles = prezen luide aan; The —er = Prediker; —ership = predikambt; —ment = preek (in verachtelijken zin): A —ment in a novel is contraband in art = dat gepreek in een roman is uit den booze in de kunst; —y tone = preekerig.
  • Preacquaintance, [pr|î[e]kw`e`int'ns], vroegere kennis(making); adj. Preacquainted.
  • Pre-Adamic, [pr|îad`amik], vóór Adams tijd; Pre-Adamite,[prî`ad[e]m|a|it], subst. bewoner der aarde vóór Adam; adj. vóór Adam bestaande = Pre-Adamitic, [pr|î|ad[e]m`itik].
  • Preadmonish, [pr|îadm`oni[vs]], vooraf vermanen; subst. Pr|eadmon`i`tion.
  • Preamble, [pr`îamb'l], voorrede, inleiding; verb. van eene inleiding voorzien; adj. Pr`e`ambulary.
  • Preappoint, [pr|î[e]p`ô`int], vooraf bepalen of aanstellen; subst. —ment.
  • Preaudience, [prî`ôdj'ns], rangorde (voorrang) bij de rechterlijke macht.
  • Prebend, [pr`eb'nd], prebende, bezoldiging v. een domheer; —al, [prib`end'l], [pr`eb[e]nd'l], tot eene prebende behoorende; Prebendary, [pr`eb'nd[e]ri], dienstdoend domheer (tegenover Canon, titulair domheer); —ship.
  • Precarious, [prik`êri[e]s], in hooge mate onzeker, van den wil van een ander afhangend; opzegbaar; subst. —ness.
  • Precaution, [prik`ô[vs]'n], subst. voorzorg, voorbehoedmiddel; verb. vooraf waarschuwen: To take —s; —ary = uit voorzorg: