Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/896

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PUNY.


  • schuit, schouw; verb. basset, ombre of faro spelen tegen den gever; voortduwen, boomen, wegstooten, in een punt op jacht gaan; —-gun = geweer voor de eendenjacht; —sman = eendenjager; —er = pointeur, speculant; iemand die boomt,
  • Puny, [pj`ûni], klein, onvolkomen ontwikkeld, zwak.
  • Pup, [p[a]p], subst. jonge hond: verb. jongen werpen: To be in — = drachtig zijn.
  • Pupa, [pj`ûp[e]], pop; adj. —l: — state; P`upate = zich verpoppen; subst. Pup`ation.
  • Pupil, [pj`ûpil], leerling, minderjarige, oogappel; adj. onmondig: —-teacher = kweekeling; —age = minderjarigheid leertijd; —lary = oogappel{{..., minderjarig{{...
  • Puppet, [p`[a]p[e]t], pop, marionet, werktuig; —-man = marionettenspeler; —-play, —-show = marionettenspel; —ry = affectatie.
  • Puppy, [p`[a]pi], jong, jonge hond; lafbek, kwast; verb. jongen werpen; —-dog = jonge hond; —-headed = kinderachtig, onnoozel; —ism = kwasterigheid.
  • Purblind, [p`[^a]bl|a|ind], bijziende, slecht van gezicht; kortzichtig; subst. —ness.
  • Purchase, [p`[^a]t[vs]is], subst. verkrijging, koop, het gekochte, hefboom en hefboomseffect; verb. verkrijgen, koopen, aankoopen, opheffen door middel van hefboom: It is mine by — = door aankoop; On the easy — system = met gemakkelijke afbetaling; I could not get any — for my feet = mijne voeten nergens tegen aanzetten; In that posture you have a better — over your instrument = hebt ge het instrument beter in uwe macht; To make —s = inkoopen doen; We have —d him out = wij hebben hem uitgekocht; I have —d it with my own money = voor eigen geld gekocht; —-money = kooppenningen; —r = kooper, afnemer.
  • Purdah, [p`[^a]da], gordijn, scherm (Brit. Ind.).
  • Pure, [pj`û[e]], zuiver, rein, kuisch, echt, onvermengd: It is a newspaper article — and simple = het is niets anders dan een courantartikel; subst. —ness.
  • Purgation, [p[^a]g`e`i[vs]'n], zuivering, purgatie; Purgative, [p`[^a]g[e]tiv], purgeerend, zuiverend; subst. purgeermiddel; Purgatorial, [p[^a]g[e]t`ôri[e]l], tot het vagevuur behoorende; Purgatory, [p`[^a]g[e]t[e]ri], subst. vagevuur; adj. zuiverend, reinigend.
  • Purge, [p[^a]d[vz]], subst. purgeermiddel; verb. zuiveren, reinigen, purgeeren; Purging = buikloop, purgatie.
  • Purification, [pj|ûrifik`e`i[vs]'n], zuivering, reiniging; P`urific|ative, Pur`i`ficative = reinigend, zuiverend = P`urific|atory, Pur`i`ficatory; Purifier = zuiveraar, reiniger; Purify, [pj`ûrif|a|i], zuiveren, reinigen, louteren, klaren.
  • Purim, [pj`ûrim], Purimfeest (der Joden).
  • Purism, [pj`ûrizm], muggenzifterij, purisme; Purist = muggenzifter, taalzuiveraar; Puristic(al), [pjur`istik('l)], overdreven nauwkeurig, puristisch.
  • Puritan, [pj`ûrit'n], subst. en adj. Puritein(sch); P|urit`a`nic(al) = Puriteinsch; P`uritanism = leer of gewoonten der Puriteinen.