Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/909

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

QUICK.


  • Question, [kw`estj'n], subst. vraag, ondervraging, geschilpunt, interpellatie, opgaaf, twijfel, rekenschap; — verb. vragen, ondervragen, betwijfelen: —! = Ter zake! uitroep als een spreker in het Parlement van het onderwerp afdwaalt; That is a (the) — = de vraag; If it is a fair — = als ik vragen mag, als het niet te onbescheiden is; The previous — = de prealabele kwestie; Beside the — = er buiten; The point in — = het punt van discussie; That is altogether out of the — = daar is heelemaal geen sprake van; It is him without a — = hij is het ongetwijfeld; It is a — of time; There is no — about it = geen twijfel aan; To ask a — = eene vraag doen; He begged the — = hij nam als bewezen aan, wat nog bewezen moest worden; The —-begging use of certain terms = het zonder bewijs gebruiken van zekere uitdrukkingen, als: "The will of the nation"; The House is calling for the — = (het Lagerhuis) de vergadering verlangt sluiting van het debat; His repentance was called in — = werd betwijfeld; —s will be invited at the close of the meeting = gelegenheid om vragen te stellen zal worden gegeven; To pop the — = ten huwelijk vragen; To put a leading — = een vraag doen waarbij men tegelijk het antwoord in den mond geeft; To put a person to — = in verhoor nemen (ook onder folteringen); He put a — to the Home Minister = stelde een vraag aan den Min. v. Binnenl. Zaken; To put the — = (voorstellen) de debatten (te) sluiten en tot stemmen over te gaan; This — is settled = die zaak is in orde, dit geschil is beslist; Remember you — with a cruel man = dat gij te doen hebt; —-time = tijd om vragen te richten tot de regeering (House of Commons); —ab`i`lity = twijfelachtigheid; —able = betwijfelbaar, twijfelachtig; subst. —ableness = betwijfelbaarheid; —er = vrager, onderzoeker; —less = ongetwijfeld.
  • Questor, [kw`est[e]], Zie Quaestor.
  • Queue, [kjû], staart, staartpruik: To form a — = "queue" maken.
  • Quibble, [kw`ib'l], subst. spitsvondigheid, woordspeling, uitvlucht, voorwendsel: — verb. ontwijken, uitvluchten zoeken, spitsvondig zijn, woordspelingen maken; —r.
  • Quick, [kwik], subst. levend vleesch, levende haag; adj. vlug, levend(ig), opwekkend, snel, haastig, gevoelig, hevig, sterk, fijn; To cut (sting, touch) to the — = tot in 't levende vleesch snijden, een pijnlijke snaar aanroeren, diep wonden (fig.); — ear = fijn gehoor; — of ear = scherp van gehoor; — eye = scherpe blik; — of scent = met fijnen neus; — of sight = scherp van gezicht; The — and the dead = de levenden en de dooden; Be — about it = gauw wat; He is — at figures = hij is vlug in het rekenen, rekent vlug; He is a —-answered boy = gevat jongetje; —-beam = gewone lijsterbes; —-eyed = scherp van gezicht; —-fence = levende haag; —-grass = kweek; —lime = ongebluschte kalk; —-march = versnelde