Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/917

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

RAGE.


  • vormig; straal, straaldier; verb. [r`e`idjeit], uitstralen; Radiator, [r`e`idj|e|it[e]], uitstralend lichaam, verwarmingstoestel, radiator.
  • Radical, [r`adik'l], subst. wortel, stam(woord), stamletter, radicaal (pol.); adj. oorspronkelijk, uiterst, radicaal, tot den stam behoorende: — party = radicale partij; — quantity = wortelgrootheid; — sign = wortelteeken; —ism = de beginselen der radicale partij; Radicate, [r`adikeit], vast inwortelen, vast wortel doen schieten: —d abuses = ingewortelde misbruiken; R|adic`ation = het diep wortel schieten, wortelvorming.
  • Radio, [r`e`idiou]: —-active substances = uitstralend als bijv. radium; subst. —-act`i`vity; —gram, [r`e`idi[e]gr|am] = —graph, [r`e`idi[e]gr|âf] = radiogram; —graphy, [r|e|idi`ogr[e]fi], radiographeeren; —meter, [r|e|idi`om[e]t[e]], radiometer, graadboog, vleugelborstel.
  • Radish, [r`adi[vs]], radijs, tweeslachtige waterkers: Horse—- = mierik.
  • Radius, [r`e`idi[e]s], buitenste been van den vóórarm, straal (van een cirkel); Radium, [r`e`idi[e]m], radium.
  • Radix, [r`e`idiks], wortel, basis, grondgetal.
  • Raff, [raf], subst. vuil, schuim, deugniet, gepeupel (= Riff—-): A crowd of shabby —s = schunnige kerels; —-merchant = handelaar in rommel; —ish = schunnig, liederlijk.
  • Raffle, [r`af'l], subst. loterij, verloting; verb. verloten, loten om: The doll was put up in (put up to) a — = werd verloot; You enticed me into raffling for that article = op dat artikel te loten; —r.
  • Raft, [râft], subst. vlot; ophooping van drijfhout in rivieren, troep (Amer.); verb. vlotten, op een vlot varen of vervoeren: How shall we get rid of this — of people? = hoe raken wij dit zootje kwijt; —sman = vlotter.
  • Rafter, [r`âft[e]], dakspar, balk; verb. van sparren voorzien.
  • Rag, [rag], lap, lomp, vod: All in —s = Worn (out) to —s = in flarden; To boil meat to —s = geheel fijn koken; —s and bones! = vodden en bonken! —-baby = pop; bankbiljet; —-book = een linnen prenteboek, dat gewasschen kan worden; —-bolt = bout met weerhaken; —-fair = voddenmarkt; —picker = voddenraper; —-shop; —-sorter; —-tag-and-bobtail (crowd) = janhagel; —-time = gesyncopeerde maat: —-time airs = negerliedjes; —-man = lompenkoopman; duivel; —-stone = brokkelige steen; —-wheel = kamrad: —-wort = kruiskruid; —ged = ruig, gescheurd, in lompen: —ged schools = scholen voor havelooze kinderen; —gedness = schabbigheid, haveloosheid.
  • Rag, [rag], groenen, baren, donderen, straatschenderij bedrijven.
  • Ragamuffin, [r`ag[e]m|[a]fin], [r|ag[e]m`[a]fin], subst. schooier; adj. in lompen, berooid.
  • Rage, [reid[vz]], subst. woede, toorn, geweld, razernij, zucht, manie, vuur; verb. woeden, razen, toornen: He was in (got into) a — = was (werd) woedend; — for build-*