Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/926

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

RE-ACT.


  • kreeg, greep; This writer —es his public = pakt, boeit; What should an author do to — his readers? = te boeien; They could not — at the ceiling = raken, met de handen komen aan; He —ed forth both his arms = stak uit; He —ed out with his long arms = stak uit; News has —ed here that = er is hier bericht gekomen; —-me-down-clothes = gemaakte mans-*kleeding, meest broeken.
  • Re-act, [rî-`akt], nogmaals doen of opvoeren; React, [ri`akt], reageeren op, terugwerken; —ion = terugwerking, reactie; —ionary, subst. reactionair; adj. terug- of tegenwerkend; —ive = reageerend, gevoelig voor (to), reactionair; subst. R|e|act`i`vity.
  • Read, [rîd]; Imp. en P. P. [red], lezen, aflezen, uitleggen, raden, doorzien, studeeren, luiden: They could not — the clock = op de klok zien; To — futurity = in de toekomst lezen; To — music = van 't blad spelen of zingen; — me that riddle = los me dat raadsel op; To — between the lines = tusschen de regels lezen; To — for an examination = studeeren voor; He — himself in = hield zijn intreerede; Can you — this off hand = dit zoo voor de vuist lezen? This may be — off both ways = gelezen worden op twee manieren; To — over the proofsheets = nalezen; He read out the 68th psalm = las hardop voor; To — to a person = iemand voorlezen; To — to oneself; I must — up for it first = er mij eerst inwerken; The book —s very well = laat zich goed lezen; The passage —s thus = de passage luidt aldus; To be better-, best-, ill-read = meer, het meest, weinig algemeen ontwikkeld; He is well—- in the classics = hij is goed thuis; —-able = leesbaar, lezenswaard; subst. —ableness; Reader = lezer, voorlezer, corrector, leesboek: The general — = de lezer in 't algemeen, de gewone lezer; Where is my English —? —ship = lectoraat. Zie Reading.
  • Readiness, [r`edin[e]s], gereedheid, bereidwilligheid, bereidvaardigheid, stiptheid: — of mind (— of wit) = tegenwoordigheid van geest; — of speech = welbespraaktheid.
  • Reading, [r`îdi[n,]] subst. het lezen, voorlezing, belezenheid; discussie; adj. belust op lezen of studeeren, ijverig: I have done a lot of — = hard gevost; The third — of the bill will take place next week = de derde lezing (artikelsgewijze behandeling van het wetsontwerp); Balliol was not then a — college = in het B. College werd destijds niet hard gestudeerd; I am not a — man = ik houd niet van lezen; —-book = leesboek; —-desk (-stand) = lezenaar; —-lamp; —-party = excursie, studiereisje; —-room = leeszaal.
  • Reading, [r`edi[n,]].
  • Readjourn, [r|î[e]d[vz]`[^a]n], nogmaals verdagen; subst. —ment.
  • Readjust, [r|î[e]d[vz]`[a]st], opnieuw regelen en ordenen; subst. —ment.
  • Readmission, [r|îadm`i[vs]'n], wedertoelating;