Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/936

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

RED.


  • Red, [red], rood; subst. rood, roode, roode wijn; (—s = roodhuiden); Bright — = helder-rood; Deep — = donkerrood; He is — on it = hij is er op verzot; To go — in the face = blozen; —-backed shrike = grauwe klauwier; —-book = staatsalmanak, adelsboek; —breast = roodborstje; — cabbage; —cap = goudvink; —-chalk = rood krijt; —-coat = soldaat; —cock crowing = brandstichting, den rooden haan laten kraaien (Schotl.); —-cross banner = banier met het roode kruis v. St. George; —-cross societies; — currant = roode (aal)bes; — deer = edelhert; — grouse = sneeuwhoen; —-gum = huiduitslag (bij kinderen); roest (in koren); —-hand(ed) = op heeter daad: He was caught —-handed = op heeter daad betrapt; —-herring = bokking; —-hot = gloeiend heet; —-lattice = roode jalouzieën van kroegen en bordeelen: —-lattice phrases = gemeene taal; — lead = roode menie; —-letter day = gelukkige dag (omdat de heiligendagen rood gemerkt waren in de almanakken); All —-*line = route geheel over Engelsch gebied; —poll = roodharig rund zonder horens; — ribbon = ordelint van de Bathorde; brandy; — Sea = Roode zee; —-shanks = tureluur; Bergschot; —-short = roodbreukig (v. ijzer); —skin = Roodhuid, Indiaan; —start = roodstaartje; —-tape = rood lint voor het binden van akten; adj. bureaucratisch; —-tapism = bureaucratie; —-tapist = bureaucraat; —wing = koperwiek; —wood = roodhout; —den = rood worden, blozen; —dish = roodachtig; —dle = rood krijt.
  • Redact, [rid`akt], redigeeren; —ion = het redigeeren of geredigeerde.
  • Redan, [rid`an], schans met uit- en inspringende hoeken; trap (Archit.).
  • Redeem, [rid`îm], terugkoopen, verlossen, loskoopen, vervullen (van woord of belofte), boeten voor, goedmaken, benuttigen, verlossen: He has —ed his wicked deeds = goedgemaakt; To — a promise = vervullen; Jesus has —ed mankind = Jezus heeft het menschdom verlost; —able = (af)losbaar; subst. —ableness; —er = Verlosser; The one —ing feature = de eenige goede trek.
  • Redeliver, [r|îdil`iv[e]], weder afleveren, nogmaals bevrijden, rapporteeren; subst. —ance = —y.
  • Redemand, [r|îdim`ând], terugvorderen.
  • Redemption, [rid`em[vs]'n], loskooping, verlossing, vrijkooping, lossing: Power of — = recht tot terugkoop; Past — = reddeloos verloren; —ist = Redemptorist, lid van de orde van den Heiligen Verlosser; Redemptive = verlossend; Redemptorist, redemptorist, ligurist; Redemptory price (sum) = losgeld, losprijs.
  • Redingote, [r`edi[n,]g|o|ut], jas.
  • Redintegrate, [rid`int[e]gr|e|it], verb. vernieuwen, weer volkomen maken; adj. vernieuwd; Red|integr`ation = vernieuwing.
  • Redirect, [r|îdir`ekt], opzenden (van brieven door ze van een nieuw adres te voorzien).