Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/962

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

REUNION.


  • officieele statistieken; I wished him many happy —s of the day = dat hij het nog dikwijls mocht beleven; Small profits and quick —s = kleine winst bij vluggen omzet; He has not —ed evil with (for) evil = geen kwaad met kwaad vergolden; A great liberal majority was —ed = werd verkozen; My partner did not — my suit = heeft niet aan mijn invite (kaartspel) gevolg gegeven; To — thanks = bedanken; To — a visit = een visite terugbrengen; —-cargo = retourvracht; —-check = sortie (theat.); —-day = dag, waarop een beschuldigde wordt voorgebracht om de uitspraak te hooren; —-match = revanchepartij; —-ticket = retourbiljet; —able = wat hersteld of teruggegeven kan worden: —able goods; —ing officer = voorzittend ambtenaar bij eene Parlementsverkiezing.
  • Reunion, [ri-j`ûnj'n], hereeniging, reunie; Reunite, [r|îjun`a`it], hereenigen, verzoenen.
  • Revaccinate, [r|îv`aksin|e|it], herenten; subst. R|ev|accin`ation.
  • Revalenta, [r|ev`[e]lent[e]], revalenta, linzenmeel.
  • Reveal, [riv`îl], openbaren, bekend maken; —able = wat geopenbaard kan worden; subst. —ableness; —er.
  • Revel, [r`ev'l], subst. luidruchtige pret of partij; verb. pret maken, luidruchtig feest vieren, brassen: Master of the —s = een soort van "Prins Carnaval" bij de oude feesten op Kerstmis; —ler = zwierbol, pretmaker; —ry = luidruchtige feestvreugde, brasserij.
  • Revelation, [r|ev[e]l`e`i[vs]'n], openbaring, laatste bijbelboek = Book of the —; adj. —al.
  • Revenge, [riv`en[vz]], subst. wraak(zucht), revanche; verb. wreken, weerwraak nemen: In — of former insults = uit wraak over; I did it out of — = uit wraak; To give an adversary his — = "revanche" geven; He glutted his — = wreekte zich vreeselijk; To take one's — on; I will be —d on you = ik wil mij op u wreken; —ful = wraakgierig; subst. —fulness; —r = wreker.
  • Revenue, [r`ev[e]nj|û], inkomsten, tollen: The Public —(s) = de inkomsten van den staat; —-cutter = recherchevaartuig (tegen den smokkelhandel); —-officer = ambtenaar der douane.
  • Reverberant, [riv`[^a]b[e]r[e]nt], weergalmend, terugkaatsend; Reverberate, [riv`[^a]b[e]r|e|it], terugkaatsen, weergalmen; Rev|erber`ation = terugkaatsing, weergalming; oven; adj. R|ev`e`rberative = R|ev`e`rberatory, subst. reverbeer (strijk-, puddel-)oven = — furnace.
  • Revere, [riv`î[e]], eerbiedigen, hoogachten; Reverence, [r`ev[e]rens], subst. eerbied, hoogachting, eerwaarde; verb. vereeren, eerbiedig groeten: Your — = Uw Eerwaarde; Saving your — = met allen eerbied, met alle respect; —r; Reverend, [r`ev[e]rend], eerwaardig, eerwaarde (voor geestelijken): The Very — Dean of W. = de hoogeerwaarde deken van W.; The Right — Bishop of London = zijne hoogwaardigheid; The Most — Archbishop of Can-*