Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/961

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

RETURN.


  • herroepen: I — the insult = trek de beleediging in; —ab`i`lity = intrekbaarheid; adj. —able; —`ation = herroeping, intrekking; —ile = intrekbaar; —ion = intrekking, herroeping; —or = herroeper, spier voor de terugtrekkende beweging.
  • Retreat, [ritr`ît], subst. terugtocht, stil verblijf, afzondering, wijkplaats; verb. terugtrekken, wijken, afzien van: To effect (make) a — = zich terugtrekken; To make good one's — = terug trekken, zich een terugtocht verzekeren; The enemies sounded, beat a — = gaven (op hoorn of trom) het signaal tot den terugtocht; A pleasant — among the valleys = een heerlijk stil plekje; In — = uit dienst.
  • Retrench, [ritr`en[vs]], besnoeien, verkorten, bezuinigen, beperken, verschansen; —ment = afsnijding, besnoeiing, inkrimping, verkorting, verschansing.
  • Retributer, [ritr`ibjut[e]], vergelder, vergoeder; Retribution, [r|etribj`û[vs]'n], vergelding, belooning, vergoeding; adj. Retr`i`butive, Retr`i`butory.
  • Retrievable, [ritr`îv[e]b'l], herstelbaar; subst. —ness; Retrieval, [ritr`îv'l], herstel; Retrieve, [ritr`îv], herstellen, terugvinden, weer goed maken, apporteeren: She afterwards —d her shortcomings = maakte weer goed; —r = jachthoud (die geschoten wild apporteert).
  • Retroact, [ritr[e]`akt], [r|etr[e]`akt], terugwerken; —ion = terugwerking; adj. —ive.
  • Retrocede, [r|îtr[e]s`îd], teruggaan, wijken; subst. Retrocession, [r|îtr[e]s`e[vs]'n].
  • Retrogradation, [r|îtr[e]gr[e]d`e`i[vs]'n], achteruitgang, ontaarding; Retrograde, [r|îtr[e]gr`e`id], [r`etr[e]gr|e|id], adj. (zich) achterwaarts bewegend, achteruitgaand, ontaardend; verb. achteruitgaan, ontaarden; Retrogression, [r|îtr[e]gr`e[vs]'n], achteruitgang, ontaarding; adj. R|etrogr`e`ssive.
  • Retrorse, [ritr`ös], achterwaarts gebogen.
  • Retrospect, [r`îtr[e]sp|ekt], [r`etr[e]spekt], terugblik; R|etrosp`e`ction = terugblik; R|etrosp`e`ctive: — law = wet met terugwerkende kracht; — view = terugblik, teruggewende blik; He is a retrospicient ([r|îtr[e]sp`i[vs]'nt]) man = een man, die met voorliefde den blik achterwaarts richt.
  • Return, [rit`[^a]n], subst. terugkomst, terugkeer, omloop, teruggave, belooning, beantwoording, verkiezing, officieel rapport, winst, opbrengst, voordeel, retourkaartje; verb. terugkomen, terugkeeren, terugzenden, nogmaals vóórkomen, terugbetalen, kwijten, antwoorden, officieel rapporteeren, verkiezen: A — of hospitality = contra-*beleefdheid; The — of spring = de terugkeer der lente; By — mail (post) = per keerende post; In — for this = ter vergoeding hiervan; In — of services rendered = ter vergelding van; On — = in commissie; To make a false — of one's income to the tax-gatherers = onjuiste opgave doen; To meet with a base — = ondankbaar behandeld worden; To obtain a fair — upon capital = behoorlijke rente maken; —s = omzet, tegenwaarde, ontvangsten; The government —s = de