Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/97

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BEAVER.


  • Beaver, [b`îv[e]], bever, vilt, vilten hoed; vizier, helm; —teen = soort van duffel.
  • Becalm, [bik`âm], stillen, bedaren: The fleet was —ed off Lisbon = werd door windstilte overvallen op de hoogte van L.
  • Became, [bik`e`im], imperf. van to become
  • Because, [bik`ôz], [bik`oz], omdat, dewijl: — of = van wege, wegens.
  • Beccafico, [bek[e]f`ikou], vijgeneter (vogel).
  • Bechance, [bit[vs]`âns], gebeuren, overkomen.
  • Bechuanaland, [beku`ân[e]land].
  • Beck, [bek], subst. knik, wenk met vinger of hand (als bevel of groet); beekje, riviertje: To be at one's — = To be at the — and call of a person = tot iemands dienst zijn; iemand op zijn wenken bedienen; Beckon, [b`ek'n], een wenk geven (met hand of hoofd), wenken.
  • Becloud, [bikl`a`ud], bewolken, verduisteren.
  • Become, [bik`[a]m], worden; passen, goed staan, betamen: I do not know what has — of him = waar hij gebleven is; It does not — you (= It ill becomes you) to speak like that = het past u niet; Her dress —s her = staat haar goed; She —s her dress = zij doet haar japon geen oneer aan; That's very becoming = gepast.
  • Bed, [bed], subst. bed, leger, huwelijk(sbed), bloembed, onderbouw, bedding, laag; — verb. in bed leggen, in een bed planten (out); in orde, in eene laag leggen, ondermetselen, te bed (ruste) gaan, overnachten: Early to — and early to rise, makes a man healthy and wealthy and wise = de morgenstond heeft goud in den mond; To be in —; To be brought to (= To have one's) ; = bevallen: To get out of — with the wrong foot foremost = met het verkeerde been; To go to —; He keeps his — = houdt het bed; I have made your — = opgemaakt; As you make your — so you must lie in it = wat ge zaait zult ge oogsten; I have made up a — for you = in orde gebracht; To put to — = naar bed brengen; He took to his — and died = ging liggen; — of roses (fig.); Separation from — and board = scheiding van tafel en bed; —-chair = ziekenstoel; —-chamber = slaapkamer: Lords, Ladies (Women) of the (King's) Queen's —-chamber = kamerheeren, hofdames (kamervrouwen); —-clothes = bedlinnen, beddegoed; —-curtains; —ding = beddegoed, stroo, lagen (geol.) —fast = bedlegerig (Schotl.); —fellow (mate) = slaapkameraad; —gown = nachtjapon; kort jak (Schotl.); —-hangings = bedgordijnen; —-linen; —-maker = kamermeisje (aan Eng. universiteiten); —-pan = beddepan; —-post = stijl van een ledikant: In the twinkling of a —-post = in een oogwenk; —-quilt = gewatteerde overdeken; —-rest = toestel om patienten bij het opzitten te steunen; —ridden = bedlegerig; —-rock = vast gesteente; grond(slag): The family is almost down to —rock = ze hebben nagenoeg niets meer; —-room = slaapkamer; —-sore,