Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/972

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

RISIBILITY.


  • — of Lazarus = de opwekking van L.; The — generation = het opkomend geslacht; They adore (worship) the — (risen) sun = zij aanbidden de opgaande zon.
  • Risibility, [r|izib`i`liti], subst. v. Risible, [r`izib'l], belachelijk, lachwekkend; tot lachen geneigd.
  • Risk, [risk], subst. gevaar, risico; verb. wagen, in de waagschaal stellen: He did it at the — of his life = met gevaar van eigen leven; I won't run the (a) — = wil mij daaraan niet blootstellen; You are subject to the —s = moet de risico dragen; —er; —y = gevaarlijk, gewaagd: A —y experiment = gewaagde proefneming.
  • Risorial, [rais`ôri[e]l]: — muscle = lachspier.
  • Rite, [rait], godsdienstige plechtigheid, ritus; Ritual, [r`itju[e]l], subst. rituaal, liturgisch boek met formulieren; adj. ritueel: Is thy meat —ly prepared? = koscher; Ritualism = ritus; Ritualist = voorstander van de richting der High Church; kenner der kerkgebruiken; adj. R|itual`i`stic.
  • Rivage, [r`ivid[vz]], oever, kust.
  • Rival, [r`a`iv'l], subst. mededinger, medeminnaar; adj. mededingend, concurreerend; verb. mededingen, wedijveren: He was my — for that place = mededinger; —ry = —ship = medeminnaarschap, wedijver.
  • Rive, [raiv], scheuren, opensplijten: The tree was riven ([r`iv'n]) by (with) lightning = door den bliksem gespleten; —r.
  • River, [r`iv[e]], rivier, stroom: We sailed down, up the — = de rivier af, op; In (On) the — = op de rivier; The —s = Delta van den Niger, het Niger-coast Protectorate; —-basin = stroomgebied; —-bed, —-channel = bedding eener rivier; —-craft = riviervaartuigen; —-driver = vlotter (Amer.); —-god = stroomgod; —-hog = Z. Amer. waterzwijn; —-head = bron; —-horse = nijlpaard; —-side = oever.
  • Rivers, [r`iv[e]z].
  • Rivet, [r`iv[e]t], subst. klinknagel; verb. vastklinken, strak richten op (to, on), diep inprenten: It remains —ed in my mind for ever = staat in mijne ziel gegrift; He was —ed to that post = hij zat er vast aan (kon er nooit eens uit); The Eiffel Tower is the work of the —er = het werk van den vastklinker, den klinkhamer.
  • Riviera, [rivj`êr[e]].
  • Rivose, [r`a`ivous], [riv`o`us], gerimpeld.
  • Rivulet, [r`ivjulet], beek, riviertje.
  • Rixdollar, [r`iksd|ol[e]], rijksdaalder (f1.50 tot f2.50).
  • Roach, [rout[vs]], (blank-)voorn: As sound as a — = zoo gezond als een visch.
  • Road, [roud], weg, reis, reede: To be in the —(s) = op de reede liggen; I am off my — = verdwaald; He was on the — to Vienna = op reis naar; There is no royal — to learning = de weg naar de wetenschap is vol moeilijkheden; I have lost my — = ben verdwaald; To put a person on the right — to = den weg wijzen naar; He has taken to the