Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/114

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

98 Dan pak je in Buda-pest de ekspreste — Ah! Buddha pest thans niet alleen! Die voert je naar t' beschaafde Westen En je vindt Holland als voorheen: Nog altijd is Verkaaie aan 't bakken Zijn teebeschuitjes en bis-kwie, En zorgt Verweij voor het verzakken Der Nederlandsche poëzie. 't Nieuws van den Dag, godlof, bestaat nog, En geeft op Zaterdag zijn preek, De aloude Groene heeft zijn plaat nog, Daar Braakensiek Onsterflijk bleek. De dijken liggen langs de slooten, De velden saai, onogelik, 't Is nog het land der bentgenoten Van Bella-mie en Bilder-dik. Maar zijn soldaten werden menschen, Die zitten niet meer bij de pap, Maar wandlen langs de Zuidergrenschen, Met krachtig mielietère stap. 't Is nog het land waar Wouter PietersE zooveel vreugd in heeft beleefd En waar men honderd Hektolieters Boergonje maandliks nodig heeft, Om zun verveling weg te spoelen, Die van de dorre daken geeuwt; 't Is nog het land van modderpoelen, Waar 't eeuwig regent, waait of sneeuwt. 't Is nog het land, waar achter ieder Gordijn een oude juffrouw zit, Die klappertandt bij 't „Buch der Lieder" Met haar wormsteekig zwart gebit! 't Is nog het land, waar maazematten Geslaagen worden klandestien, En waar je in donkre Kaazematten 't Neutrale flonker-goud kunt zien.