Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/119

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

103 Ik niet minder, dat begrijpje! Met mijn poes en met mijn pijpje, Onder 'n dak van rook! 'k Streel het zachte zijden velletje; Mies en ik, wij zijn een stelletje, Mies is lui — ik ook. 't Is zoo rustig, 't is zoo stille, Is 't geen plaatje? geen idylle? Vriendschap, Vreugd en Vree. E n we denken geen van beiden Aan het slachten en het strijden, E n het Wereld-wee 'k Soes wat over „Charivari" Kijk, daar huppelt mijn kanarie Uit zijn open kooi. Mies springt eensklaps van mijn schoot en Heft, met tijgeraard, haar poot, en Pats! Zij heeft haar prooi! 't Bloed druipt tappelings langs haar kaken, 'k Hoor de broze beentjes kraken, Hoe 'k die kat verwensch! 'k Tracht een scheldwoord te verzinnen, Wacht! daar schiet m' er een te binnen: Schaamje, Mies! Jij... M E N S C H ! ! 54.

O! O! O!

Stemmings-Rijm.

Het is griezlig weer. Hu. De regen pletst neer. E n de wind schudt de deur en de ruiten. Je kamer is guur. Zonder licht. Zonder vuur. 't Is net zoo naar binnen als buiten. Een warm kopje thee? Kun je denken. O nee. Daar gaat, snap je, veel te veel gas aan. Je zit k i l en krom. Met een reisdeken om. Een voetenzak. Handschoenen. Jas aan.