Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/154

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

138 Hij torst' een ruizekrans; zijn woordje was correct. En daarna — aangedaan, ze sprak maar niet heel veel dus — Kwam Truusj' of Guusj' en zei: „Ja, Koos, of Juul, of Rienk, Ik eer je, als artiest!" en gaf hem de tooneelkus, Het klapte dat het klonk, maar 't smaakte wat naar schmink. En eindlijk d' envelop. Hoeveel? Dat moet nog blijken, En 't is voor menig jubelaar een toer geweest, Om te berekenen, hoe dankbaar hij moest kijken — Want 't valt soms lang niet mee, na d' afloop van het feest, 't Is fijn, maar als men 't- wat eenvoudiger gedaan had, Zoo denkt de man misschien, te midden van 't festijn, En als de tuin wat minder in den bloei gestaan had, Dan had de envelop wat zwaarder kunnen zijn Enfin, hij krijgt het woord. Hij stamelt, in ontroering. Het is te veel, te veel. En juist in deze stad Heeft hij — hij raakt in meen'ge plaats zoo in vervoering Zijn heerlijkst' oogenblikken voor zijn Kunst gehad. En is 't een jublarès, dan wordt het wel héél knus, want Dan is de stemming zacht en teeder, en 't publiek, Dat altijd „lief" is, krijgt tot slot de tooneel-kushand, En tranen biglen langs het rouge-électrique Ik weet wat om den jubileum-stroom te stoppen: Zorgt, dat de kunstenaar beloond wordt zoo als 't hoort, Dan worden we bevrijd van bloemen, enveloppen, Van de tooneelkus en 't collegiale woord. 9. DE CRITICUS. „De heer X zong deze keer slecht. Mej. Y , die voor 't eerst optrad, kannen wu niet gelukwenschen met haar debuut. Van hem kunnen wij zeggen: hij kon wel, maar hij won niet, van haar: zij wou wel, maar ze kon niet " Uit een recensie.

De criticus is lomp en plat, aanmatigend en wreed. Hij is de man, die alles kent en kan, en alles weet. Hij is als Goliath zoo groot, als Davidje zoo dapper, En is een kunstenaar nóg zoo knap, hij 's altijd één graad knapper. Alleen den twijfel kent hij niet. Hij schrijdt met vasten tred, En zwaait zijn lof, zijn blaam — vertrapt, of steekt de loftrompet. Zijn machtig woord kan beurtelings verstooten of beschermen; Zijn woordenboek bevat niet zulke weifelende termen Als ,,'k vind," „ik meen," „het schijnt me toe," „als ik me niet vergis," Hij kent alleen: „het is," „ h e t is," „het is," «HET IS», „HET IS!" Hij hoont je, hij beleedigt je, verminkt je, of vermoordt je,