Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/202

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

186

Het trotsche volk verging door innerlijke voosheid, Door wufte weeldezin, door zond' en zedeloosheid. Dan — ook een onverzadigbare dorst naar macht Heeft dit (en nog een ander!) rijk ten val gebracht Zooals w' in onze jeugd al bij Aesopus lazen: De kikker barst, die tot een os zich op w i l blazen. — Ter plaatse waar 't Romeinsch Paleis in d' assche ligt, Wordt thans een nieuw gebouw door Clovis opgericht: Het Rijk der Franken. A l de midden-volken kwamen, Als kiekens, onder deze groote kloekhen samen. Ook de Bataven gingen i n dat rijk te loor; De Friezen niet. Die waren daar te koppig voor. Voorts woonden Saksen hier. Aan Saksen, Friezen, Franken Heeft dus ons volk voornamelijk zijn bestaan te danken. A l spoedig hebben, ter versterking van hun macht, De Franken-voraten hier het Christendom gebracht. Dat ziet men tegenwoordig ook nog wel geschieden, Dat godsdienst wordt misbruikt door machtbeluste lieden. Vooral veel Anglen (Wolfram, Bonifacius) Getuigden hier; een soort „Salvation Army" dus. De Britten waren 't steeds, die „vroom" en „goed" verwarden; Nog is i n Engeland een Zondag niet te harden. Maar bij de Friezen vonden zij niet veel gehoor, Daar waren deze veel te linke jongens voor. De groote koning Radboud, een dier Friesche voreten, Die allerminst naar des geloofs fonteinen dorstten, Was eindelijk bepraat 5oor Wolfram, d' Angelsaks, Een goed propagandist — dat zei ik al daar straks — Om i n 't gewijde water zich te laten doopen, En zoo den zegen van het Christendom te koopen. De koning stond ontkleed, de heeleboel was klaar, Toen stuitte men ineens op tweeërlei bezwaar: Vooreerst was, wat je wel begrijpen kunt, het bad koud, Maar dat was 't ergste niet voor den geharden Radboud, Neen, 't ergste was 't bescheid, dat men den koning bood, Toen hij den priester vroeg: „Waar kom ik na mijn dood? Zal 'k bij mijn voorzaat zijn, die in Walhalla's velden Vrij bier drinkt uit de schedels onzer doode helden?" — „Neen. Gij komt i n den hemel. Zij zijn in de hel." — „Dan zie ik er van af," sprak Radboud, „dank je wel." De doop ging dus niet door. En, 'k zeg 't niet zonder blozen, Ik had i n zijn plaats ook waarschijnlijk 't bier verkozen.