Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/207

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

X.

ALLERLEI. 1. MEI-RIJM.

„Im wunderschönen Monat Mai

"

Het hoort er zoo bij, Dat je dweept met de Mei, Als de blaadjes en bloemetjes botten; De vogeltjes blij, Leggen ijlings een ei, En de koetjes zijn vrij In de groenende wei, Waar de veulentjes vroolijk ravotten. Het lammetje blaat, En de nachtegaal slaat, Terwijl zelfs de kooivink zich vrij waant; En 's avonds nog laat Staat de meid met d'r maat In gezellig gepraat Op de hoek van de straat — Dat is alles ter eer van de Meimaand. De habitués Zitten voor de cafés Te drinken, te leuteren, en te Bespreken vol vrees, Of vol hoop, match of race; En nu wijken diners Voor de tennisclub-thés — Dat is alles ter eer van de Lente. De comedies zijn dicht: Het is veel te lang licht, En de menschen verlangen naar buiten; Zelfs de man van gewicht Zet een vroolijk gezicht, Als hij blijde zijn plicht En zijn dagtaak verricht, En ik heb zelfs een prof hooren fluiten!