Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/208

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

192 Elk poëet in den dop Slaat de Mei in den kop, Nu kan zich geen dichter bedwingen, Want zijn vreugd stijgt ten top, En de pen neemt hij op, En de bloem in den knop, En de rups in de pop, En dat alles dat moet hij bezingen. Maar ik denk dan maar: 'k Ben geen dichter, niet waar? Gelukkig de man die het niet is! — Ja, de Meimaand is daar, En de Lente staat klaar, Maar het weer doet zoo raar, En je keel loopt gevaar, En 't is nu net de tijd voor bronchitis. Ik zet nu geen voet Buitenshuis, als 't niet moet, Zonder jas — neen, daar waag 'k het niet graag op! Want de Meimaand is zoet, Maar bedenk wat je doet, Want het weer is nu goed Voor je panamahoed, En je winterjas — dicht! — met de kraag op! 2. DE POST STAKING. Bede van een zakenman aan de Post.

Ik heb een flink en net kantoor, Waar 'k ijvrig werk, voor vrouw en kindren. Vermaak is goed — maar 't werk gaat voor! Dat 's mijn devies. En 'k leer 't mijn mindren. Ik doe mijn plicht, al zeg 'k het zelf, Ik ben geen enklen dag afwezig, Ik kom niet om een uur of elf — Om kwart voor negen ben 'k al bezig. De zaken loopen reedlijk goed, Zoo alles door mekaar genomen; Hoewel 'k me wat bekrimpen moet, Ik kan er door-de-bank wel komen.