Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/213

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

197 4. EERSTE LIEFDE. A a n To.

't Was een mooie Zomerdag, Dat ik, To, je 't Eerste zag. Bij het beekje Ik was dalijk Zag 'k je staan, Smoor, maar jij En i k keek je Nam me kwalijk Smachtend aan. Dat 'k het zei. Maar toch ein'lijk Gaf je toe; Hoogstwaarschijnlijk Werd je moe. Even zweeg ik, Hoe begeerlijk To, en toen, is de min! Liefste, kreeg ik En hoe heerlijk Plots een zoen. ^-Wag 't begin. Ik bezat geen Rooie cent, En ik had geen Tractement. Dus je vader E n je moeder Was verstoord; Stom verbaasd! 'k Heb dat nader'k Weet nog hoe d'r hand gehoord. Werd geraasd! Ik kreeg klappen Voor me straf; A l de trappen Rolde 'k af. Ach, daar lag ik Je stond onder In de laan! 't Lindegroen, Jij was, — zag ik — Maar je kon d'r Aangedaan. Niets aan doen. En ik liep naar Huis, kapot Van dit diep naargeestig slot Heel mijn leven (Maar dit vrijen Leek m' één nacht... In 't geheim Jij was zeven, Levert mij 'n Ik was acht Ruize-Rijm). (Naar het Engelsch)

BB