Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/226

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

210 12. MENSCH, ERGER J E NIET! Kaad aan

getrouwden, celibatairs, predikanten, middenstanders, scribenten, dilettanten, kunstminnaars, forensen en anderen.

Wanneer je kachel niet goed trekt, Wanneer je vulpenhouder lekt, Wanneer geen klok i n huis goed loopt, Wanneer zich 't stof op hoopen hoopt, Mensch, erger je niet. Wanneer je buurman je verveelt, Die als-maar dronkemans dreunen speelt, Als je de meid d'r vrijer snapt, Die stiekum je sigaren gapt, Mensch, erger je niet. Als de barbier je keept en snijdt, Je schoen te nauw is of te wijd, Wanneer je eksteroog je steekt, Op 't laatst moment je veter breekt, Mensch, erger je niet. Wanneer 't lawaai op straat je kwelt, De tram piept, loeit, onnoodig belt, De bakkersknecht den deksel kwakt, Je dischgenoot bij 't eten smakt, Mensch, erger je niet. Wanneer men weg blijft uit je kerk, Geen mensch belang stelt i n je werk, Word je verwaarloosd door je vriend, Of door den kellner slecht bediend, Mensch, erger je niet. Als 't antwoord achterwege bleef, Wanneer j ' om spoedig antwoord schreef, Als iemand ter vergadering Een grofheid tegen je beging, Mensch, erger je niet. Wanneer je bij de veertig bent, En, bij je vriend's engagement, Steeds ieder om je ooren zeurt, Zoo met zoo'n grijns: „Nou is 't jou beurt!" Mensch, erger je niet. Wanneer een deftig man van stand Je groet — zoo even — nonchalant, Als vrouwlief, goed, maar welbespraakt, Je ooren aan het tuiten maakt, Mensch, erger je niet.