Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/227

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

211 Of, sukkel je aan slechte taal, Aan beelden, barstig of banaal, Aan bombast of mooidoenerij — En ben j ' er i n de Groene „bij", Mensch, erger je niet. Als, op de tea, 't gesprek wat hokt, En jij, door 't vleiend woord verlokt, Lang aangezocht, wat spelen gaat, En dat het sein is voor 't gepraat, Mensch, erger je niet. En gij, beklagenswaardig mensch, Rampzalige! Amsterdamsen forens, Als 's Maandags morgens in den trein De lui al humoristisch zijn, Mensch, erger je niet. Ja. Als de week weer voor je ligt, De „blijde dagtaak" en de plicht,' Wanneer je kleine oogjes zet, En weer terug verlangt naar bed, Wanneer — het scheren ging wat gauw — Je k i n nog pijnlijk is, en rauw, Je handen koud, je haren nat, Wanneer je dan je ochtendblad Heel hoog, krampachtig om je houdt, Om vrij te zijn van morgenkout Als dan je buurman zaagt, en zaagt, Je niet met rust laat, en je vraagt, Van „heb je die nog niet gehoord?" En onverstoorbaar, onverstoord, De „nieuwsten" van de Beurs vertelt, Je dwingt te luistren, met geweld, Totdat je niet meer grijnzen kan, Maar zucht — en zucht — zelfs dan, zelfs dan... Mensch, erger je niet! 13.

OWEEERSWEE OF H E T EET-EXAMEN.

eetlêsst^en'oXtódlng t T ï l t Z C De afyelLn eanïmatT^ïekU

b e k w a <

Rot

^r,,'orden

tegenwoordig ™ "^kellner, die mede aan.it.

I. Gij staart er in vrees en in beven, Kaptein van het Engelsche schip, Gij rilt voor uw vracht en uw leven,