Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/243

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

227 Hard, hard! te gaan, dat is hun wensch, Waar 't menschdom voor moet bukken. Geen enkle tak van arbeid bloeit In nuttigere zaken; Ons kapitaal wordt stom verknoeid Om tuf-spul van te maken. De wegen-toestand wordt barbaarsch, O, bende booze geesten! De weg is voor de wandelaars, En niet voor wilde beesten! — Neen, strenge rechter, 'k vrees u niet, Gevangenis, ik tart je En elk, die op een auto schiet, Die krijgt van mij een kwartje! 21. H E T E E N E

MERKWAARDIGE.

Ik merk tegenwoordig — ik weet niet hoe 't komt Dat ik m' over haast niets meer verwonder; Ik denk dat mijn voelhorens af zijn gestompt, Ik vind bijna niets meer bijzonder. Inventies, bijvoorbeeld, op ieder gebied, Die elkaar met een vaartje verdringen, Ik lees er wel van, maar ze boeien me niet, En ik kan er geen geeuw bij bedwingen. Het achturenarbeidsdagswetsphenomeen — Zelfs dat kan mijn aandacht niet trekken, Geen interpellatie, geen voorstel — niet één Vermag m' uit mijn stupor te wekken. Ik kijk van geen stuk zonder stijlfouten op, Of zonder gemeenplaats, dat is me Geen oorzaak van schrik; noch een geestige mop, Of een brief zonder één germanisme. Een eenvoudig geschréven verhaal i n een boek, Een liefdedicht zonder verdwazing, Een leesbaar verslag van een vorstenbezoek, Vervult me niet meer met verbazing.