Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/245

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

229 Hij nam een biertje, of een kwast, Zij, na wat overleggen, Koffie, of zoo — of thee — wat was 't? 'k Zou 't niet meer kunnen zeggen. Zij had geen Amsjterdamsch aksjint, Hij sprak niet als een schorum; Zij was gekleed in lichte tint, Vol fleur, maar met decorum. Zij — geen juweel aan hals of haar, Een bijna ringloos handje, En hij — geen buik, en geen sigaar, Geen dure, met zoo'n bandje. Zij — lief van lach, en zoet van vooys, Hij — rustig en bezonken, Ze spraken blij van al het moois, Dat 't tochtje hun had geschonken. Er werd niet over geld gepraat, Of over dure spullen; De pracht van pleintje en kerk en straat, Die scheen hen te vervullen. 't Is of 'k dat sympathieke paar Nog op dien stillen brink zie, Zoo rustig koutend met mekaar, Een toonbeeld van distinctie. 'k Dacht: „Geen oweeërs deze keer!" — Een zucht van vreugde slaakte ik — „En echte dame en een heer, Goddank!" — en toen ontwaakte ik. 23. L E N T E L I E D . Lieve lente, kom ons troosten! Smachtend zien wij naar u uit; Zie, het daghet i n den Oosten: Nieuwe lente, nieuw geluid.