Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/246

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

230 (Dit is uit de Mei van Gorter, 'k Heb dien term al meer gehoord; Maar wat zegt het mooier, korter Dan dit afgezaagde woord?) 'k Loop al iedren dag te droomen, Hoe ik weer genieten zal, Van de wegen en de boomen, Vliet en weiland, duin en dal! De Riviera gaat vervelen, Met die dooie, blauwe zee; Mij ku' j' 't heele zaakje stelen, 'k Doe niet aan den lofzang mee. Schmink en reukwerkwinkelwalmen — Vrouwen van verdacht allooi — Harde kleuren — namaak-palmen — Prentbriefkaart-oweeërs mooi! Ik verkies mijn lage landje Met zijn tinten, teer en zacht — Als j' er indenkt, watertand je Van de vreugde, die je wacht! Lente, kom! Ik wil naar buiten, Waar ik stille Schoonheid vind, Waar de knoppen zich ontsluiten, , Trots de frissche voorjaarswind. Lieve lente, lach mij tegen, Ik wil van de stad vandaan! Ik wil dwalen langs de wegen, Door de dorpen wil ik gaan. Weg is weer de winterkilte, Straten-herrie, achter mij! Op, naar buiten! Naar de stilte, Zoete rust en mijmerij! Wee! Daar grijnst me 'n schrikbeeld tegen: — 'k Voel een schok, terwijl ik 't zeg — 't Stof-stank-brul-beest-van-de-wegen Lieve lente, blijf maar weg.