Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/269

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

253 Zwitserland houdt hem gevangen, Waar besneeuwde takken hangen Over 't bleeke berg-en-dal, Waar zich witte wegen kronklen, Waar i n 't blanke vloerkleed fonklen Diamanten zonder tal. Waar de lichte lucht de longen Priklend vult — waar blij gezongen, Jolig, jong genoten wordt; 't Rijk van truien, bonte kleeden, Arren, schaatsen, skis en sleden, 't Rijk van Koning WINTERSPORT I Ziet z' i n bobslee met hun vieren Langs fluweelen paden slieren, Rrroetsjll Ze kennen geen gevaar, Als met autovaart zij glijde', Neigend bij een bocht Op zijde! I Hoort gij niet hun schreeuwen: „Gare!! „Gare!" roept ook dat blozend meiske, Met een stemmetje als een sijske, „Gare!" al glijdend langs de baan, Op haar luge, in haar eentje, Kittig sturend met haar beentje, „Gare!" en stralend komt zij aan. Ziet de slanke skiërs zweven, Vol van tintiend jeugdig leven, Op de golvend sneeuwen zee. Ziet z' op zeev-mijlsschaatsen snellen, Dan weer deinend, zeilend hellen, In een sierlijk vol plané. En de albediller, vitter, Charivarius, die zit er, En hij leest geen enkle krant. Als hij lummelt, lui en lustig, Heeft U. D. en Standaard 't rustig, d' N.R.C. en 't Vaderland.