Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/37

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

21 I Enfin, het schikt vandaag nog al. We hebben niet te klagen. Ja, 't weer doet vreemd i n dezen tijd. Dat gaat soms zoo bij vlagen. ï Als nu de zon maar beter scheen. Die heeft al vrij veel kracht, j Nu is het i n de schaduw kil, maar in de zon is 't zacht I Herinnert u zich 't voorjaar nog van zeven jaar geleden? Toen was het zóó, dat w' einde Maart nog bijna schaatsen reden! I En hoe bevalt u 't nieuwe huis? 't Is zeker nog wat vreemd;

Hoe jammer dat dat huis daar links het uitzicht wat ontneemt.

fMaar zoo als 'k hier zit, is het prachtig, door die groote ruiten, Wat heeft u hier een mooi gezicht! U is hier heelemaal buiten, ' En toch zoo midden i n de stad, en overal vlak bij. <' En eigenlijk geen overburen. Dat 's wel heerlijk vrij, Hebt u geen hinder van de trem? — Ja, erg. — Och kom, dat 's jammer. j Enfin, ik merk dat zoo niet op, als volbloed Amsterdammer. En hoe zijn de berichten van het jong getrouwde paar? ÈLili schrijft: nee, ze zijn toch zóó gelukkig met elkaar! ^ o a l s u weet logeert ze er. Ze zou 'r een weekje blijven. En dan zoo keurig ingericht! Dat schijnt niet te beschrijven !" SDat zeg jij — en je voorganger — en hij, die na je komt, Tot dat de „jour" voorbij is, en 't inaan gelal verstomt. |Zoo ga je kalm, gelaten door visites af te leggen, [Waarbij je vooruit weet, dat j ' absoluut niets hebt te zeggen. Je doet iets niet, omdat je 't prettig, nuttig vindt, of goed, Neen, wat je doet, dat doe je alleen omdat 'n ander 't doet! 18. D E HUWELIJKSRECEPTIE. iVVanneer 'k een visch op 't droge, of een vlieg in 't spinneweb zie, IDan denk ik aan een ander wee: de huwelijksreceptie, fvergun me, dat 'k u thans de gruwelen der receptiezaal [Met scherpe lijnen teeken, en met felle kleuren maal. FVooreerst: de manden en boeketten — zeker, het staat prachtig; Maar wat te zeggen van zoo'n kamer met een stuk of tachtig?! E n tegenover éénen vriend, die 't moois van harte gaf, |Staat een dozijn van ja-dat-moet-daar-kunnen-we-niet-af. |Van: „Das al nummer drie van 't jaar. Zeg, moet' we wéér wat geven?" — — „Piet doet het wel." — „Nou ja, maar Piet en hij zijn volle neven!" — — „Wat hebb' z' ook weer bij ons gedaan?" „O, 't een of ander vod.