Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/36

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

20 Net zoo goed als kommen, kannen, Tafels, stoelen, canapé's, Schotels, borden, potten, pannen, Vliegenkasten voor het vleesch, Glazen, lepels, vorken, messen, Hooikist, poetslap, emmer, tijl, Kurketrekkers, inmaakflesschen, Bezem, blik, en doek en dweil, Voor de lampen lampekappen, Voor elk venster een gordijn, Matten, loopers op de trappen — Moet er een piano zijn. — Moch ik ooit minister worden, Dan kwam hier d' „Impöt unique," Tegen die verwenschte horden, Die pianotikkerskliek. Mateloos zou ik belasten, Altijd zwaarder, altijd meer: Die vervloekte jammerkasten Goden! daar begint het weer: Telkens weer dat zelfde stukkie, Telkens weer die zelfde dreun, Telkens weer dat zelfde stukkie, Telkens weer die zelfde dreun enz. ad infinitum. (Knip uit, arme lezer, en stuur aan je buren!) 17.

VISITE.

Visites maken is niet erg. Dat kom je wel te boven. En ben je i n de maatschappij, dan moet je 'r aan gelooven. A l weet je best hoe idioot ie staat, je hooge hoed, Je schaamt je niet meer als je 't meubel opzet — want het moet. Je eergevoel is afgestompt. Je draagt je lot gelaten. Je bent volmaakt bereid om over 't mooie weer te praten. A l vin' je 't weer, als denkend mensch, geen conversatie-stof, Iets, waar j ' alleen van spreken mag in winkels, en aan 't Hof. Je moet je op visite met gedachten maar niet plagen, Daar wentel je j ' in 't weer, wellustig, en vol welbehagen. ,,'t Is niet zoo koud meer als 't geweest is, vindt u wel, mevrouw? Ik zie u stookt nog. — Ja zoo zachtjes, 'k Houd niet erg van kou.

BHHH