Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/75

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

59 20. DIE GROSZE ZEIT. „Bilder aus groszer Zeit" — Gebruikelijk opschrift in Duitsche illustraties.

Wie sukkelt aan produitserigheid, Die zwetst — je weet 't van te voren — De Duitschers na van „Grosze Zeit," En dankt zijn Schepper dag aan dag, Dat hij dien tijd beleven mag. Dat schijnt er nu zoo bij te hooren. i

Toen d' oorlog uitgebroken was, Dien wij vervloeken en verwenschen, Die schande voor het menschenras, Toen schenen de bedrijvers mij Verblinden, als in razernij, Verdwaasde, geesteskranke menschen. Maar toen daarna, langzamerhand, Het schelden toenam, en het kijven,. Zoowel aan d'een', als d' and'ren kant, Toen kreeg 't geval ten slotte veel Van ieder achterbuurt-tooneel: Een zooi bezopen Zeedijk-wijven. Toch schijnt het tegenwoordig al Zoo mooglijk nog weer te vermind'ren. 't Is niet meer erg. Alleen maar mal, Het „Wel-is!" „Niet-is!" „Jij!" „Nee, jij!" Hier past nog maar een grimlach bij, Als tegen nare, stoute kind'ren. 21. DE GROOTE TOEVLUCHT. De luchten zijn onwederzwanger, De donder dreunt dof door den nacht, De nooddruft nijpt banger en banger, Maar Holland is wakker, en wacht. Waar Armoê zich mat weent en moe zucht, Daar wenkt, als het Licht op de reê, De groote, genadige Toevlucht: Het Steuncomité.