Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/97

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

81 Onlangs liep 'k weer eens een blauwtje, Ach, zij werd een ander's vrouwtje, 'k Zag ze gistren op 't perron, En het minnespel begon! Hij kwam thuis — direkt aan 't kussen! En ik mompeld' ondertusschen, Fel jaloersch, zooals je ziet: „Hij mag wel, en ik mag niet! Oh

!"

Een der bladen, dezer dagen, Stelde deze vraag der vragen, Of 't de man is of de vrouw, Die men 't liefst vergeven zou, Als hm! ja, hoe zal 'k 't zeggen 't Is zoo moeilijk uit te leggen Maar ik wed da' j' 't antwoord ried: „Hij mag wel, maar zij mag niet! Foei

!"

Tusschen mij en ieder ander Journalist bestaat (hij kan d'r Niets aan doen) een groot verschil: Ik mag schrijven wat ik wil, Niets belet m' 'r uit te flappen Wat mij lust, maar hij moet schrappen Wat zijn redacteur gebiedt: Ik mag wel, maar hij mag niet! Eis

!"

Bethmann-Hollweg heeft beleden, Dat hij 't volkrecht heeft vertreden, En nu lees ik 't Witboek weer, — Ik verwonder me niet meer! — Daarin zegt hij tegen België: „Beiden schond' we 't volkrecht wel, zie je, Maar" •— 't is weer het oude lied! — „Ik mocht wel, maar jij mocht niet! Zóó !" 6