Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/108

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BEYOND.


  • beter, dat zij getrouwd ware; Being — at stairs than her husband = beter kunnende trappen klimmen; To be — off = zich in betere, gunstiger omstandigheden bevinden; To be the — for = in beteren toestand zijn; He was the — for the sea-air; To become, get, grow — = beter worden; To change for the — = ten goede; To get, gain the — of a person = iemand de baas, te slim af zijn; To go one — = overtreffen; To have the — of a person = iemand overtreffen, overwinnen; You had — go = deedt beter; To marry for — for worse = of het geluk of ongeluk moge brengen; To think — of it = zich bedenken, zich bezinnen; The — half = de grootste helft; wederhelft (fig.); —most = beste, voornaamste; — part = grootste deel; The — opinion is = we weten niet beter of; To — oneself = zich verbeteren; een betere positie verwerven; —ing, subst. verbetering; adj. verbeterend; —ment = verbetering; —ness = voortreffelijkheid, verbetering.
  • Betty, [b`eti], Betty; Jan Hen.
  • Between, [bitw`în], tusschen: They bought the house — them = met hun beiden; — ourselves (you and me) = onder ons gezegd; — this and then = tot zoolang; In — = in den tusschentijd; . . . and = zoowel door . . . als door; (Few and) far — = zeldzaam; —-deck(s), subst. en adj. tusschendek(s); —whiles = nu en dan.
  • Betwixt, [bitw`ikst], tusschen: There's many a slip 'Twixt the cup and the lip = tusschen bekerrand en lippen, kan u meen'ge kans ontglippen; It is — and between = zoo zoo, la la.
  • Beulah, [bj`ûl[e]]; Bevan, [b`ev'n].
  • Bevel, [b`ev'l] subst. winkelhaak, hoekmeter; adj. schuinsch, scherphoekig; verb. hoekig maken, schuin toeloopen: —-angle = scherpe (of stompe) hoek.
  • Beverage, [b`ev[e]rid[vz]], drank.
  • Beverley, [b`ev[e]li]; Bevis, [b`îvis].
  • Bevy, [b`evi], vlucht, troep, gezelschap.
  • Bewail, [biw`e`il], beklagen, beweenen; weeklagen; —able = beklagenswaardig; —ing = gejammer.
  • Beware, [biw`ê[e]], oppassen, zich hoeden voor: — of the dog = wacht u voor; — them both, but most of all — this boy = houd in 't oog; — lest . . . pas op, dat niet.
  • Beweep, [biw`îp], beweenen.
  • Bewick, [bj`ûik].
  • Bewilder, [biw`ild[e]], in de war brengen, verbijsteren; —edness, —ment = verwarring.
  • Bewitch, [biw`it[vs]], beheksen, betooveren; subst. —ery = —ment.
  • Bewray, [bir`e`i], ontdekken, verraden: This poem —s itself as a translation = men ziet dadelijk, dat het vertaald is; Her dress —s her = toont duidelijk wat ze is.
  • Beyond, [bi-j`ond], verder dan, aan de andere zijde van, voorbij, boven, overtreffende: The Great — = hiernamaals; It is — me = mij te hoog, te moeielijk; It goes — my comprehension, powers, — me = mij te hoog; That is — dispute = buiten