Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/109

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BEZEL.


  • kijf; The better land is — the tomb = aan de overzijde van; You are — that hand-*book = het is te gemakkelijk voor u; You have got — that cheap violin = speelt te goed voor; — words = niet om uit te drukken, sprakeloos; To go — one = overtreffen, te slim af zijn; To go — one's depth = zoo ver gaan, dat men niet meer staan kan (ook fig. = te hoog gaan, te moeielijk worden); To stay — one's time = te lang blijven.
  • Bezel, Bezil, [b`ez'l], scherpe kant van een beitel; kas van een ring, waarin de steen zit; het gleufje, waarin het horlogeglas past.
  • Bezoar, [b`îzö] of [b`ezö], bezoar of maagsteen.
  • Biangular, [bai-`a[n,]gjul[e]], tweehoekig.
  • Bias, [b`a`i[e]s], subst. eenzijdige verzwaring van den bal (bij Bowling); schuine loop of snede; neiging, vooroordeel, voorliefde; adj. schuin, diagonaal; verb. doen overhellen naar één zijde, vooringenomen doen zijn: There is an admirable absence of — in this paper = afwezigheid van vooringenomenheid; I have —ed him; I am strongly —ed (in his favour) = voor (hem) ingenomen.
  • Bib, [bib], subst. slabbetje, borstlap (van een schortje), steenbolk; verb. slurpen, pimpelen: Best — and tucker = feestkleedij; A —acious, [baib`e`i[vs][e]s] fellow = aan den drank verslaafd; —`a`city = drankzucht; (Wine-)—ber = (wijn)drinker, zuiper.
  • Bible, [b`a`ib'l], bijbel: —-clerk = student aan het Magdalen College te Oxford, die uit den bijbel moest voorlezen; —-oath = eed op den Bijbel; — Society = bijbelgenootschap; B`i`blical, bijbelsch; B`i`blicism, geloof aan den tekst der Schrift als eenige geloofsregel; bijbelkennis; B`i`blicist, letterknecht; bijbelkenner.
  • Bibliographer, [bibl`iogr[e]f[e]], bibliograaf; B|ibliogr`a`p`hical = bibliographisch; B|ibli`o`graphy = bibliographie; Bibliomancy, [b`ibliom|ansi], voorspelling naar aanleiding van toevallig opgeslagen of open liggende teksten; Bibliomania, [bibli[e]m`e`inj[e]], bibliomanie; B|ibliom`aniac = bibliomaan; Bibliophil(e), [b`ibli[e]fil], boekenliefhebber of verzamelaar.
  • Bibulous, [b`ibjul[a]s]: —paper = vloeipapier.
  • Bice, [bais], bergblauw.
  • Bicentenary, [bais`ent[e]n[e]ri], subst. en adj. tweehonderdjarige (gedenkdag).
  • Bicephalous, [bais`ef[e]l[a]s], tweehoofdig.
  • Biceps, [b`a`is[e]ps], tweehoofdige opperarmspier.
  • Bicker, [bik[e]], subst. strijd, twist; verb. kibbelen, twisten; flikkeren, zich slingeren; ratelen, klepperen.
  • Bickern, [b`ik[e]n], aambeeld met twee punten.
  • Biconjugate, [baik`on[vz]ug|it], paarsgewijze.
  • Bicorn(ed), [b`a`ikön(d)], Bicornous, [baik`ön[e]s], tweehoornig.
  • Bicycle, [b`a`isik'l], subst. rijwiel; verb. wielrijden; B`icyclist = wielrijder.
  • Bid, [bid], subst. bod, poging; verb. verzoeken, bevelen, aanbieden, voorstellen, wenschen, uitnoodigen, bieden op (for): The book fell to my — = werd mij toegeslagen; To make a — for = moeite