Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1129

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SU.


  • Stun, [st[a]n], verdooven, bedwelmen (door een harden slag), verbazen; —ner = harde slag, iets buitengewoons: Isn't he a —ner? = is hij niet een kranige, bovenste beste vent; That's a —ner = dat is een kolossale leugen, groote opsnijderij; A —ning thing = iets dat verbazend groot, mooi, enz. is.
  • Stundist, [st`[a]ndist], protestantsch afgescheidene in Rusland.
  • Stung, [st[a][n,]], imperf. en p. p. van to sting.
  • Stunk, [st[a][n,]k], imperf. en p. p. van to stink.
  • Stunt, [st[a]nt], subst. belemmering (in den groei), iets dat in den groei achterlijk is; verb. belemmeren, den groei beletten; —ed = in den groei belemmerd; subst. —edness.
  • Stupe, [stjûp], subst. warme omslag; verb. zulk een omslag leggen.
  • Stupefacient, [stj|ûpif`e`i[vs]'nt], subst. en adj. bedwelmend of verdoovend (middel); Stupefaction, [stj|ûpif`ak[vs]'n], subst. bedwelming, verdooving, gevoelloosheid, verbluftheid; St|upef`a`ctive = verdoovend, St`upef|ier = verdoovend middel; Stupefy, [stj`ûpif|a|i], bedwelmen, verdooven, gevoelloos maken, verbluffen; Stupendous, [stjûp`end[e]s], verbazend groot, kolossaal, machtig; subst. —ness.
  • Stupid, [stj`ûpid], stom, dom, onzinnig, dwaas; subst. domoor; Stupidity, [stjup`iditi], domheid, stompheid = —ness.
  • Stupor, [stj`ûp[e]], gevoelloosheid, stompzinnigheid: — of a limb = het slapen.
  • Sturdiness, [st`[^a]din[e]s], subst. v. Sturdy, [st`[^a]di], krachtig, stoer, forsch; brutaal: — beggar.
  • Sturdy, [st`[^a]di], subst. draaiziekte (bij schapen).
  • Sturgeon, [st`[^a]d[vz]'n], steur; adj. Sturionian, [st|ûri`o`unj'n].
  • Stutter, [st`[a]t[e]], stamelen, stotteren; ook subst.; —er; He brought it out —ingly = kwam er stotterend mee voor den dag.
  • Sty, [stai], subst. varkenshok (ook fig.); stijgje of strontje (op het oog); verb. in een kot opsluiten, leven.
  • Stygian, [st`id[vz][e]n], tot den Styx behoorende, helsch: — darkness = helsche duisternis.
  • Style, [stail], subst. stilus, stift, zuil, sonde; stijl, manier, voornaamheid, titel, naam, tijdrekening; verb. betitelen, noemen, aanwijzen: New — = Gregoriaansche tijdrekening; Old — = Juliaaansche tijdrekening; That is the — = zoo hoort het, zoo is het naar den aard; He lives in — = voornaam; In bad — = onbetamelijk; In good — = volgens goeden smaak; Stylet = stilet, stijl, tentijzer; St`ylif|o|rm = stijlvormig; Stylish = naar de mode, fijn, chic: A — dress = een "chique" japon; subst. —ness; Stylist = stylist; Stylite, [st`a`ilait], styliet, pilaarheilige; Stylograph, [st`a`il[e]gr|af], stift, vulpen; Stylography, [stail`ogr[e]fi], teeken- of graveermethode met de stift; Styloid, [st`a`ilôid], priemvormig.
  • Styptic, [st`iptik], subst. en adj. samentrekkend, (bloed)stelpend (middel).
  • Styria, [st`iri[e]], Stiermarken; —n, subst. en adj. (bewoner) van Stiermarken; Styx, [stiks].
  • Su, [s(j)û], Suabia(n) = Swabia(n).