Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1151

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SWINGLE.


  • overmatig drinken, dronken maken, zuipen; —er = zuiplap; —ings = varkensdraf.
  • Swim, [swim], subst. zwemmen, zweven; zwemblaas; verb. zwemmen, vlot zijn, drijven (van), voortglijden, doornat worden, overzwemmen, duizelig zijn: To have (take) a — = zwemmen; He is in (out of) the — = hij is in (niet in) het geheim ingewijd, (niet) medeschuldig; He swam against, with the tide = hij zwom tegen den stroom in, met den stroom mee; We swam down the river = de rivier af; He —s in wealth and luxury = baadt zich in rijkdom en weelde; My head begins to — = het begint mij voor de oogen te draaien, te duizelen; The room began to — with him = begon met hem rond te draaien; The general swam his horse across the river = zwom met zijn paard over de rivier; —(ming)bladder = zwemblaas; Swimmer = zwemmer, zwemvogel, waterspin, plankje op een vollen emmer die gedragen wordt; Swimming, subst. duizeling, het zwemmen: —-belt = zwemgordel; —-bladder = zwemblaas; —-jacket = zwembuis; —-match; —-school = zwemschool; We are getting on —ly = maken het uitstekend; The work is getting on —ly = vordert vlot,
  • Swindle, [sw`ind'l], subst. oplichterij, zwendelarij; verb. zwendelen, oplichten: He —d me out of my watch = heeft mij ontfutseld, afgezet; —r = zwendelaar, oplichter.
  • Swine, [swain], varken, zwijn; —-bread = truffel; —herd = zwijnenhoeder; —-pipe[ ** =] koperwiek; —-pox = waterpokken; —'s snout = paardenbloem; —-sty = varkenskot.
  • Swing, [swi[n,]], subst. zwaai, schommeling, schommel, stoot, zet, vrije loop, vrijheid van beweging, neiging, trek, streven, invloed; verb. schommelen, slingeren, zwaaien, draaien, met lange passen loopen, hangen, ophangen, leiden: The praise of mankind was his — = fort, lust en leven; All the mills are in full — = in volle werking; The party was in full — = in vollen gang; She got into the — of her work = raakte geheel vertrouwd met; To have one's full — = volle vrijheid hebben, volop krijgen; We played to our full — = naar hartelust; He may — for it = 't kan hem zijn kraag kosten; To — in a — = schommelen; To — into line = (laten) opmarcheeren; He swung round the corner = reed met korten draai om; —-boats = Russische schommel; —-bridge = draaibrug; —-door(s) = toeslaande (dubbele) deur(en); —-gate; —-glass = draaispiegel; —-lamp = hanglamp; —-wheel = balans- of drijfrad (in een horloge); —er = opsnijderij, groote leugen (fig.).
  • Swinge, [swin[vz]], afranselen, kastijden; Swing(e)ing, [sw`in[vz]i[n,]], kolossaal groot, verbazend.
  • Swingle, [sw`i[n,]g'l], subst. zwingel, vlegel; verb. vlas zwingelen, —-bar (-tree) =