This page needs to be proofread.
THOUGHT.
- much he told me = zooveel heeft hij mij verteld; Come — way = hiernaartoe; I have not seen him these three months = in geene drie maanden.
- Thistle, [th`is'l], distel: Order of the — = Distel- of Andreasorde; —down = distelpluisjes: As light as —down = als een veertje; Thistly = vol distels.
- Thither, [dh`idh[e]], daarheen; —to = tot daartoe; —ward(s) = derwaarts.
- Tho', [dhou] = Though.
- Thole, [thoul], subst. dol = —-pin.
- Thomas, [t`om[e]s]: A very — in disbelief = een ongeloovige Thomas; Thomism, [t`omizm], wijsgeerig-godsdienstig stelsel van Th. Aquinas; Thomist = Thomist; Thompson, [t`om(p)s'n]; Thomson, [t`oms'n].
- Thong, [tho[n,]], riem, snoer.
- Thor, [thö], Thor: —'s hammers = steenen werktuigen en gereedschap.
- Thoracic, [th[e]r`asik], borst{{...: — fins = buikvinnen; Thorax, [th`ôr[e]ks], borst(kas), borststuk.
- Thorn, [thön], doorn(struik), stekel, prikkel: To be a — in a person's side (flesh) = een doorn in 't oog zijn; To be (sit) upon —s = op heete kolen zitten; He that handles —s shall prick his fingers = wie met pek omgaat wordt er mede besmet; —-apple = doornappel; —-back = stekelrog; —-bush = doornstruik; —-but = tarbot; —-hedge = doornhaag; —-letter = de oudste A.S. lettervorm voor de tegenwoordige th; —-set = met doornen bezet of beplant; Thorny = doornachtig, scherp, lastig, kwellend, netelig.
- Thorough, [th`[a]r[e]], volkomen, volmaakt, grondig, volledig, doortastend, doordringend: He is a man of — = hij tast door; —-bred = volbloed (— horse), beschaafd, ontwikkeld, grondig, doortastend; —fare = doorgang, (hoofd)straat: No —fare = voor het verkeer gesloten; —going = doortastend, afdoend, radicaal: A military reconstruction of the most —going kind = zoo radicaal mogelijk; The —goingness of a newspaper = de durf van eene courant; —-lighted = met ramen aan tegenovergestelde zijden; —-paced = afgericht, voltooid, volmaakt, aarts{{...: A —-paced villain = een volleerde schurk; Thoroughness = volkomenheid, grondigheid.
- Thorp(e), [thöp], dorp, gehucht.
- Those, [dhouz], (mv. v. That), die: There are — who pretend = er zijn er.
- Thou, [dhau], gij; verkorting voor thousand; — verb. met thou aanspreken.
- Though, [dhou], ofschoon, indien al, niettegenstaande: — I say it = al zeg ik het zelf; — it were true = al was het ook waar; He is a good fellow — = hij is tòch een goede kerel; What — the body dies = wat hindert het of het lichaam sterft; You would —, if you had been present = en toch zou je dat wel, als, etc.; He should play more — = overigens moest hij meer spelen.
- Thought, [thôt], imperf. en p. p. van to think.
- Thought, [thôt], gedachte, overweging, bepeinzing, oordeel, meening, voornemen, voor{{peh