This page needs to be proofread.
UNCOCK.
- — on one's legs = onvast; —ty = onzekerheid, twijfelachtigheid, gebeurlijkheid.
- Uncertificated, [|[a]ns[e]t`ifik|e|itid], niet gediplomeerd.
- Unchain, [[a]nt[vs]`e`in], ontketenen, loslaten.
- Unchallengeable, [[a]nt[vs]`al'n[vz][e]b'l], ontwijfelbaar, onwraakbaar, zonder eenige kwestie; Unch`a`llenged = niet betwijfeld.
- Unchangeable, [[a]nt[vs]`e`in[vz][e]b'l], onveranderlijk: — of purpose = vastbesloten; subst. —ness; Unch`anged; Unch`anging.
- Uncharged, [[a]nt[vs]`âd[vz]d], ongeladen, niet aangevallen; van normale sterkte.
- Uncharitable, [[a]nt[vs]`arit[e]b'l], liefdeloos, onbarmhartig; subst. —ness.
- Unchary, [[a]nt[vs]`êri], onvoorzichtig, verspillend.
- Unchaste, [[a]nt[vs]`e`ist], onkuisch; Unchastity, [[a]nt[vs]`astiti], onkuischheid.
- Unchecked, [[a]nt[vs]`ekt], ongehinderd.
- Unchivalric, [[a]n[vs]`iv'lrik], Unchivalrous, [[a]n[vs]`iv'lr[a]s], onridderlijk.
- Unchristened, [[a]nkr`is'nd], ongedoopt.
- Unchristian, [[a]nkr`istj'n], onchristelijk.
- Unchronicled, [[a]nkr`onik'ld], onvermeld.
- Uncial, [`[a]n[vs]'l], subst en adj. (met) unciaal (letters).
- Unciform, [`[a]nsif|öm], haakvormig = Uncinate, [[a]ns`init].
- Uncircumcised, [[a]ns`[^a]k'ms|a|izd], onbesneden; subst. Uncircumc`i`sion, ook: alle niet-Joden.
- Uncircumscribed, [[a]ns`[^a]k'mskr|a|ibd], onbeperkt.
- Uncircumspect, [[a]ns`[^a]k'msp|ekt], onbedachtzaam.
- Uncivil, [[a]ns`ivil], onbeleefd, lomp; —ized = barbaarsch, onbeschaafd.
- Unclaimed, [[a]nkl`e`imd], niet opgevraagd of opgeëischt, onbestelbaar.
- Unclasp, [[a]nkl`âsp], loshaken, openen.
- Uncle, [`[a][n,]k'l], oom; pandjeshuishouder; —-in-law = aangehuwde oom; My watch is at my —'s = bij "Oome Jan"; — Sam = de Vereenigde Staten (v. N. Amer.).
- Unclean, [[a]nkl`în], adj. onrein, vuil, onkuisch; subst. —liness, [[a]nkl`enlin[e]s]; —ly, [|[a]nkl`enli], onrein, vuil, onkuisch; adv. [[a]nkl`înli]; —ness, [[a]nkl`înn[e]s] = —liness; Uncleansed, [[a]nkl`enzd], ongereinigd.
- Uncleared, [[a]nkl`î[e]d], onontgonnen, niet opgeruimd, niet afgesloten.
- Unclerical, [[a]nkl`erik'l], niet strookende met den geestelijken stand.
- Unclipped, [[a]nkl`ipt], ongesnoeid.
- Uncloak, [[a]nkl`o`uk], den mantel afleggen, afnemen.
- Unclog, [[a]nkl`og], de belemmering wegnemen, vrijmaken.
- Unclose, [[a]nkl`o`uz], openen, opslaan, openbaren: —d = open, onvoltooid.
- Unclothe, [[a]nkl`o`udh], ontkleeden, ontblooten.
- Unclouded, [[a]nkl`a`udid], onbewolkt, helder; subst. —ness; Uncloudy = helder.
- Unco, [`[a][n,]kou], Schotsch voor Uncouth, ongemeen, buitengewoon; subst. rare snuiter, vreemd iets.
- Uncock, [[a]nk`ok], in rust zetten (den haan v. een geweer), neerslaan (van den rand van een hoed), uitspreiden (van hooi).
