Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1343

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

WOBBLE.


  • time = binnen eene maand; The deer was — range = onder schot; — sight; He was — a little of being killed = het scheelde maar weinig of; Who's — = wie is daar? To live — one's income = niet meer uitgeven dan men te verteren heeft; To think — oneself = by zich zelf.
  • Without, [widh`a`ut], adv. en prep. zonder, buiten, van buiten, uitwendig, vrij, beroofd van, onafhankelijk van: — day = zonder een dag te bepalen voor samenkomst of behandeling; geheel van de baan; — doors = buitenshuis; — funds in hand = zonder dekking; — one's reach = buiten bereik; The station is — the town = buiten de stad; I can get ready — you = zonder u; I can do — it = ik kan het missen, heb het niet noodig.
  • Withsay, [widhs`e`i], tegenspreken, ontkennen.
  • Withstand, [widhst`and], weerstaan, zich verzetten; —er = tegenstander, die zich verzet; Withstood, [widst`ud], imp. en p. p. van to withstand.
  • Withwind, [w`idhwaind], akkerwinde, haagwinde.
  • Withy, [w`ithi], [w(`a)`idhi], uit wilgentwijgen, taai, buigzaam.
  • Witness, [w`itn[e]s], subst. getuigenis, getuige, ooggetuige (= Ocular —); verb. getuige zijn van, als getuige teekenen, ondervinden, beleven: In — whereof = ten bewijze waarvan; — for the crown, for the prosecution = getuige à charge; — for the defence, defendant (prisoner) = getuige à décharge; To bear — to = getuigenis afleggen, betuigen; To call to — = tot getuige roepen; When we turn to the art of education, the English educationist does not leave himself without — = laat zich niet onbetuigd; I took him to — = nam hem tot getuige; You have been romping, — your hot face = getuige je vuurroode gezicht; The most violent storm I ever —ed = dien ik ooit beleefd heb; Dit you ever — such a thing? = ooit zóó wat gezien; The signatures were —ed = door getuigen gestaafd; —-box = getuigenbank.
  • Witticism, [w`itisizm], geestige zet; Wittiness, subst. v. Witty = geestig, scherp, snedig.
  • Witwal, [w`itw|ôl], groene specht.
  • Wive, [waiv], trouwen, tot vrouw nemen: Hanging and wiving goes by destiny = hangen en trouwen is eene loterij; This Hottentot chief is the most —d man (scherts.) = heeft de meeste vrouwen.
  • Wiveliscombe, [w`ilsk'm].
  • Wivern, [w`a`iv[e]n]; Zie Wyvern.
  • Wizard, [w`iz[e]d], subst. waarzegger, toovenaar.
  • Wizen, [w`iz'n], adj. dor, droog, verschrompeld; verb. verwelken, verschrompelen; —-faced = met verschrompeld gelaat.
  • Woad, [woud], weede (plant); —ed = met weede, blauw gekleurd.
  • Wobble, [w`ob'l], waggelen(d loopen); op en neer gaan (van effecten): "Quawk", said the pig, and —d off; These pictures are wobbly = onzeker in prijs. Zie Wabble.