Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1344

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

WOBURN.


  • Woburn, [w`ub[e]n], [w`o`ub[e]n].
  • Woe, [wou], subst. smart, verdriet, wee: — is me = wee mij; — worth the chase = wee zij de jacht; — worth the day = wee den dag; —begone = naargeestig, in smart gedompeld; —ful = treurig, ellendig, naargeestig, droevig; subst. —fulness; —-worn = door smart verteerd; Woful = Woeful.
  • Wolcot(t), [w`ulk[e]t].
  • Wold, [would], woud, bosch, heuvelland.
  • Wolf, [wulf], subst. wolf, harde wanklank, lupus; verb. op de wolvenjacht gaan, gulzig verslinden: A — in sheep's clothing = een wolf in een schapevacht; He always cries — = maakt altijd valsch alarm; I have a — by the ears = ik heb mijn man gevonden; To have a — in the stomach = een razenden honger hebben; We could hardly keep the — from our door = nauwelijks den mond open houden; —-dog = wolfshond; —-fish = zeewolf; —-net = wonderkuil (soort v. net); —'s bane = gele monnikskap; —'s-claw, —'s foot = wolfsklauw; —'s-peach = tomaat; —ish = wolfachtig, wreed, vraatzuchtig; —kin, —ling = jonge wolf.
  • Wolfe, [wulf]; Wolfram, [w`ulfram], Wolfram; wolframium; Wollaston, [w`ol[e]st'n]; Wolstonecraft, [w`ulst'nkr|âft]; Wolseley, [w`ulzli]; Wolsey, [w`ulzi]; Wolton, [w`ult'n]; Wolverhampton, [w|ulv[e]r`amt'n].
  • Wolverine, [w|ulv[e]r`in], veelvraat.
  • Wolves, [wulvz], mv. v. Wolf.
  • Woman, [w`um'n], vrouw, vrouwelijke bediende: — of the town = prostituée; — of the world = vrouw van de wereld; My good — = vrouwtje; Kept women = maîtressen; Lady's — = kamenier; The New — = de (ultra) moderne vrouw; The Scarlet — = de moeder van alle ontucht en onheiligheid (Openb. XXII, 4); That frivolous Winsley — = dat wijf (die meid) van die W.'s; He played (acted) the — = speelde de rol der zwakke vrouw; There is a — in the wind = daar zit eene vrouw achter; —-born = uit eene vrouw geboren; —-built = door vrouwen gebouwd; —-doctor = doctores; —-hater = vrouwenhater; —-saint; —-servant; —hood = vrouwelijke staat, vrouwelijkheid; —ish = vrouwelijk, vrouwen{{...; (— tears), verwijfd; subst. —ishness; —kind = het vrouwelijk geslacht, de vrouwen, het vrouwvolk; —like = vrouwelijk, zacht; —liness, subst. v. —ly = —like; Women, [w`im'n], vrouwen; —-folk = vrouwvolk; —'s rights = rechten der vrouw; —'s (Woman's, Woman-) suffrage = vrouwen-stemrecht; —kind = Womankind.
  • Womb, [wûm], subst. baarmoeder, schoot: Falling and displacement of the — = uitzakken; —-fury (med.); —-passage = (hals der) scheede.
  • Won, [w[a]n], imp. en p. p. van to win.
  • Wonder, [w`[a]nd[e]], subst. wonder, verbazing, bewondering; verb. verbaasd staan, zich verwonderen, nieuwsgierig zijn, benieuwd zijn: —s will never cease = de won{{peh