Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/16

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ABOVE.


  • plechtigheid der Mahom.); het uitspoelen van den kelk (Kath.); het daarvoor gebruikte water; Abl`utionary, reinigings. . .
  • Abnegation, [abn[e]g`e`i[vs]'n], (zelf)verloochening.
  • Abnormal, [abn`öm'l], abnormaal; Abnorm`a`lity, afwijking = Abn`o`rmity, ook: wanstaltigheid.
  • Aboard, [[e]b`öd], aan boord: All — for New York! = allen instappen voor N.Y. (Amer.); To fall — (of) a ship = in aanvaring komen met een schip; To go — = aan boord gaan.
  • Abode, [[e]b`o`ud], subst. verblijf, woonplaats: To make — = wonen, verblijven.
  • Abode, [[e]b`o`ud], voorspellen, een voorteeken zijn; Ab`odement, voorteeken.
  • Abolish, [[e]b`oli[vs]], afschaffen, vernietigen, ongeldig verklaren; Abolition, [|ab[e]l`i[vs]'n], afschaffing, opheffing, gratie: —dom = de gezamenl. Noord. Staten in den Amer. burgeroorlog; —ism = de afschaffing der slavernij; —ist = een voorstander van die afschaffing.
  • Abominable, [[e]b`omin[e]b'l], afschuwelijk, verfoeilijk; Abominate, [[e]b`omin|e|it], verfoeien, verafschuwen; Abomin`ation, afschuw; schanddaad: He is my — = ik walg van hem; To hold in — = verafschuwen.
  • Aboriginal, [|ab[e]r`id[vz]in'l], oorspronkelijk; subst. oorspronkelijke bewoner; dier of plant eigen aan een land.
  • Aborigine(s), [|ab[e]r`id[vz]in|î(z)], oorspronkelijke bewoner(s) van een land.
  • Abort, [[e]b`öt], ontijdig bevallen, rudimentair blijven; adj. Abortient; Abortion, [[e]b`ö[vs]'n], misgeboorte, ontijdige geboorte: Forced — = vruchtafdrijving; Abortive = ontijdig, onvoldragen, rudimentair, onrijp; subst. afdrijvend middel; —ness = mislukking.
  • Abound, [[e]b`a`und], overvloedig zijn, wemelen van: To — in one's own sense = halsstarrig vasthouden aan eigen meening.
  • About, [[e]b`a`ut], omstreeks: I am — it now = er mee bezig; Be quick — it = maak voort; To bring — a great change = teweegbrengen; To come — = gebeuren; Go — your work = ga aan; I have no money me = bij mij; He is — to go there = op het punt; What is all that noise ? = waarover is? When papa is not —, he will smoke = niet thuis is; That is all — it = en daarmee is het uit; Look — you = zie om u heen, neem u in acht; The books where lying all = lagen overal te slingeren; The ship put — = wendde; He stopped and turned — = keerde zich om; You have walked two miles = omgeloopen; Much ado — nothing = veel geschreeuw en weinig wol; You have been very good — it = je goed gehouden; Left, Right — = links, rechts zwenken; What — your friend? = hoe staat het met? — it = er op los! You are — right = gij hebt vrij wel gelijk; A man — town = roué; iemand, die veel uitgaat.
  • Above, [[e]b`[a]v], prep., adv. en adj. boven, meer dan, omhoog: He is — following advice =