This page needs to be proofread.
COMMUNICATION.
- aan het Avondmaal, communiceeren, ter communie gaan.
- Communication, [k[e]mj|ûnik`e`i[vs]'n], mededeeling, omgang, communicatie (middel), verbindingsweg: —-cord = noodrem; Evil —s corrupt good manners = kwade samensprekingen bederven goede zeden; Comm`unic|ative = mededeelzaam; subst. Comm`unic|ativeness; Comm`unic|ator = mededeeler, noodlijn; Communion, [k[e]mj`ûnj'n], verbinding, gemeenschap, omgang; Avondmaal; communie: — cup, table, service = avondmaalsbeker, -tafel, -dienst.
- Communism, [k`omjunizm], eigendomsgemeenschap, communisme, socialisme; C`o`mmunist; adj. Commun`i`stic(al).
- Community, [k[e]mj`ûniti], gemeenschap, gemeente(wezen).
- Commutability, [k[e]mj|ût[e]b`ility], vervreemdbaarheid, verwisselbaarheid; adj. Comm`utable.
- Commutation, [k|omjut`e`i[vs]'n], verwisseling, verandering; abonnement (Amer.); stroomwisseling, aflossing; adj. Comm`utative; C`o`mmutator = stroomwisselaar; Commute, [k[e]mj`ût], verruilen, ineens betalen in plaats van in termijnen, veranderen, wisselen: The sentence of death was —d into lifelong imprisonment = het doodvonnis werd veranderd in.
- Compact, [k`ompakt], verdrag, overeenkomst, verbond; Compact, [k'mp`akt], adj. aaneengesloten, vast, kort, bondig, bestaand uit (of); — verb. krachtig verbinden, nauw vereenigen, verdichten: A —ly built young fellow = kort en stevig ventje; —ness = beknoptheid, soliditeit, stevigheid.
- Companion, [k'mp`anj'n], subst, gezel, kameraad, makker, compagnon, laagste graad in eene rdderorde, kampanje, kapluik (bij de trap van eene kajuit), koekoek (uitstekend dakvenster); adj. vergezellend; — verb. vergezellen: —-hatch = kap boven de kajuitstrap; —-ladder, —-stairs, —-way = kajuitstrap; —able = gezellig; —less; —ship = gezelschap.
- Company, [k`[a]mp[e]ni], subst. gezelschap, maatschappij, gilde, genootschap, compagnie, bemanning: I will bear, keep you — = u gezelschap houden; To be in — with, in the — of = in gezelschap van; Two is —, three is none = twee is gezellig, drie is te veel; He kept — with our servant = had verkeering met onze meid; My friend sees no — = is zéér eenzelvig; She wept for — = schreide mee; — verb. het gezelschap genieten van: I companied with very interesting people.
- Comparable, [k`omp[e]r[e]b'l], vergelijkbaar; Comparative, [k'mp`ar[e]tiv], vergelijkend, betrekkelijk; subst. comparatief; A —ly small sum = betrekkelijk geringe som.
- Compare, [k'mp`ê[e]], vergelijken, gelijkstellen, gelijk zijn, in den comparatief zetten; zich laten vergelijken; subst. vergelijking: His eloquence may be —d to a thunderstorm = kan worden vergeleken bij; I cannot — the one statesman with the other = vergelijken met; On our comparing notes, many circumstances tallied with wonderful exactness