Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/220

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

COMPETENCE.


  • = toen wij onze bevindingen vergeleken (van gedachten wisselden), kwamen vele omstandigheden merkwaardig juist overeen; You cannot — (You — disadvantageously) with your friend = gij kunt een vergelijking met uw vriend niet doorstaan; Beyond —, past — = onvergelijkelijk.
  • Comparison, [k'mp`aris'n], vergelijking, trappen van vergelijking: Beyond all —, Out of all —, Without — = onvergelijkelijk; By way of — = vergelijkenderwijze; To bear (stand) — with = de vergelijking doorstaan met.
  • Compartment, [k'mp`âtm'nt], afdeeling, coupé, vak.
  • Compass, [k`[a]mp[e]s], subst. omtrek, omvang, omweg, ruimte, grens, bestek, bereik, kompas; — verb. omvatten, omringen, bekleeden, verkrijgen, bedenken, beramen, tot stand brengen: We have boxed the — = zijn de rij rond geweest; He fetched a — = hij maakte een omweg, ging niet recht op het doel af; We speak within — in asserting this = wij zeggen niet te veel met dit te beweren; True as a — = echt waar; They — heaven and earth to make one proselyte = doorzoeken hemel en aarde; He —ed his end = bereikte zijn doel; I felt resolved to — revenge = op wraak te peinzen; —-box = kompashuisje; —-card = kompasroos; —-saw = cirkelzaag; —-timber = kromhout; —-window = vooruitspringend boogvenster; —es = passer.
  • Compassion, [k'mp`a[vs]'n], subst. medelijden; — verb. beklagen, zich erbarmen; —ate, [k'mp`a[vs][e]nit], adj. mededoogend, medelijdend; — verb. [k'mp`a[vs][e]n|e|it], beklagen, medelijden hebben met.
  • Compatibility, [k'mp|atib`iliti], vereenigbaarheid, bestaanbaarheid; Compatible, [k'mp`atib'l], bestaanbaar, passend, vereenigbaar (met with).
  • Compatriot, [k'mp`e`itriot], [k'mp`atriot], subst. landgenoot; adj. uit hetzelfde land; subst. —ism.
  • Compeer, [k'mp`î[e]], subst. evenknie, gelijke, makker; — verb. evenaren.
  • Compel, [k'mp`el], dwingen, drijven, verplichten: That actor —led tears from his audience = dwong zijn gehoor tranen af; —ler = verzamelaar.
  • Compend, [k`ompend], —ium, [k'mp`endj'm], kort begrip, verkorte opgaaf; Comp`e`ndious = beknopt, bevattelijk; subst. —ness.
  • Compensate, [k`omp'ns|e|it], [k'mp`enseit], goed maken, vergoeden, opwegen; C|ompens`ation = vergoeding, compensatie, tegenrekening: Workman's — Act = ongevallenwet; —-b`a`lance (p`e`ndulum) = compensatieslinger; adj. Comp`e`nsative = Comp`e`nsatory; C`o`mpens|ator = compensator.
  • Compesce, [k'mp`es], bedwingen, beteugelen.
  • Compete, [k'mp`ît], wedijveren, strijden om.
  • Competence, [k`ompitens], Competency, [k`ompit|ensi], bevoegdheid, welgesteldheid, gepastheid: They led a life of competence = zij konden het goed stellen in de wereld; He has a competency = kan