Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/221

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

COMPETITION.


  • zich goed redden; C`o`mpetent = bevoegd, toereikend, overeenkomstig.
  • Competition, [k|ompit`i[vs]'n], mededinging, wedijver, concurrentie, kooplust; Competitive, [k'mp`etitiv], vergelijkend (van een examen b.v.), mededingend; Comp`e`titor = mededinger, concurrent; Comp`e`titress = Comp`e`titrix.
  • Compilation, [k|ompil`e`i[vs]'n], verzameling.
  • Compile, [k'mp`a`il], samenstellen, samenvoegen, verzamelen; een aantal runs maken (cricket); subst. —r.
  • Complacence, [k'mpl`e`is'ns], Complacency, [k'mpl`e`is'nsi], welbehagen, voldoening, aangename wijze van optreden, manieren, enz.; beleefdheid; Compl`acent = behaaglijk, etc.
  • Complain, [k'mpl`e`in], subst. klacht; verb. klagen, morren, aanklagen: He —ed of the boys = klaagde over; To — to = zich beklagen bij; —ant = klager, lijder, eischer; —ing = klagend, onpasselijk; subst. klacht; —t = klacht, aanklacht, kwaal, ongesteldheid.
  • Complaisance, [k`ompl[e]z'ns], [kompl[e]z`ans], beleefdheid, hoffelijkheid, inschikkelijkheid; adj. Compl`a`isant of Complais`a`nt.
  • Complement, [k`ompliment], subst. aanvulling, volle getal, volheid, toevoegsel, het bijkomende, complement; verb. aanvullen: Three meals a day was the Homeric — = de taks, het aantal in de dagen van H.; The — of the squadron = getalsterkte; Complem`e`ntal, Complem`e`ntary = aanvullend, complementair.
  • Complete, [k'mpl`ît], adj. volledig, voltooid, af, volkomen; verb. afmaken, voltooien; subst. —ness; Compl`etion = voltooiing, vervulling; Compl`etive = volkomen makend; Compl`etory, subst. de completen, het deel van het Brevier, dat het officium van den dag afsluit (Kath. Kerk); adj. vervullend, voltooiend.
  • Complex, [k`ompleks], subst. het geheel; adj. samengesteld, ingewikkeld.
  • Complexion, [k'mpl`ek[vs]'n], gelaatskleur, teint, voorkomen; temperament, lichaamsgesteldheid.
  • Complexity, [k'mpl`eksiti], samengesteldheid, ingewikkeldheid.
  • Compliance, [k'mpl`a`i[e]ns], toegeving, toestemming, onderwerping: In — with = overeenkomstig; Compl`iant, toegevend, inschikkelijk.
  • Complicate, [k`omplik|e|it], adj. ingewikkeld; verb. verwikkelen, verwarren; Complic`ation = verwikkeling, complicatie (Med.).
  • Complicity, [k'mpl`isiti], medeplichtigheid.
  • Compliment, [k`ompliment], subst. plichtpleging, lof, vleierij: —s of the season = Nieuwjaarswenschen; (Make) my best —s to = mijne hartelijke groeten aan; With the author's —s = van den schrijver.
  • Compliment, [kompliment], verb. complimenteeren, gelukwenschen, complimenten maken; —al = beleefd, beleefdheids . . . = —ary (op boeken) = presentexemplaar.
  • Complin(e), [k`omplin] = Completory, de completen (Kath. kerk): To go to —s.