Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/251

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

COURT.


  • the house = ik wil om het hardst met u naar het huis loopen; The tears were coursing down his face = stroomden hem over; —r = renpaard, oorlogspaard; Coursing, [k`ösi[n,]], jacht op hazen met windhonden: —-match = wedstrijd met windhonden.
  • Court, [köt], subst. hof, hofstoet, paleis, opwachting; plein, gerechtshof, gerechtszitting, rechtbank, slop, hofje; verb. streven naar, het hof maken, vleien: To go to — = aan het hof verschijnen; To go into — = gaan procedeeren; To hold a — = receptie (of zitting) houden; He paid his — to her = hij maakte haar het hof; To put out of — = wegens niet verschijnen van de behandeling uitsluiten; buitensluiten; — of ease = hulphof; To rule out of — = wraken; To — appearances = voor het oog aangenaam zijn; To — death = den dood zoeken; I came to this country, to — forgetfulness of the past = om te trachten, het verledene te vergeten; — of Common Pleas = vroeger gerechtshof; thans vervangen door de Queen's Bench Division van het Hooggerechtshof; — of Session = onderdeel van het Hooggerechtshof (Schotl.); —-card = heer, vrouw of boer (in het kaartspel); —-chaplain = hofkapelaan; —-day = zittingsdag; —-dress = hofkostuum; —-fool = hofnar; —-lady; —-martial = krijgsraad; —-plaster = (Engelsche) pleister; —-yard = binnenplaats, binnenplein; —eous, [k`ötj[e]s], [k`[â]tj[e]s], hoffelijk, beleefd, beschaafd; subst. —eousness; —er = hofmaker; —esan, [k`ötiz'n], lichtekooi; Courtesy, [k`[â]tisi], [k`ötisi], hoffelijkheid, vriendelijkheid, gunstbetoon: By — = uit hoffelijkheid, niet rechtens; — title = de titel, door de zonen van adellijken gedragen, vóór ze hun vader in zijn rang opvolgen (—-lords); Tenure by — = recht op het bezit der goederen van de overleden vrouw tijdens het leven harer kinderen; Courtesy, [k`[â]tsi], subst. buiging (van hoofd en lichaam) door eene dame; verb. eene buiging maken (ook Curts(e)y gespeld); Courtier, [k`ötj[e]], hoveling: —ism, [k`ötjerizm], hoofschheid, hoofsche manieren; Courting = hofmaken, vrijerij; Courtliness = hoffelijkheid; adj. Courtly; Courtship = vrijerij.
  • Courtney, [k`[â]tni]; Courtray, [k`û[e]tr|e|i], Kortrijk.
  • Cousin, [k`[a]z'n], neef, nicht: — Betty = halfwijze; First — = —-german = volle neef of nicht; —ship = neefschap, verwantschap.
  • Coutts, [kûts].
  • Cove, [kouv], subst. inham, baai, kreek, hol, gewelf; strook prairie-grond; vent; verb. verwulven; Coving = het vooruitsteken der bovenverdiepingen; adj. overhangend.
  • Covenant, [k`[a]v[e]n'nt], subst. verdrag, contract, verbond, acte; verb. zich verbinden, overeenkomen, volgens acte schenken; —ed = door een verdrag gebonden; —er = aanhanger van de Partij der Schotsche Presbyterianen (1638).