Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/254

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CRASH.


  • kleine vaartuigen van allerlei soort; —-guild = handwerksgilde; —sman = bekwaam handwerksman; —smanship = het werk (beroep) van een —sman; —smaster = meester (in zijn vak); —iness = subst. v. —y = listig, sluw.
  • Crag, [krag], ruwe rotst(punt), klip; —and-tail = rots, steil aan de eene zijde, en langzaam af hellend aan de andere; —ged (= -gy) = rotsig, oneffen, stroef (van gelaatstrekken b.v.); subst. —gedness = —giness.
  • Craigenputtock, [kr`e`ig'np[a]t[e]k].
  • Crake. Zie Corn-crake.
  • Cram, [kram], subst. ingepompte kennis, leugen; verb. volstoppen, inproppen, inpompen, gretig eten; —-jam = propvol; —mer = leugen.
  • Crambo, [kr`ambou]: Dumb — = spel, waarin het te raden rijmwoord slechts door gebaren mag worden aangewezen.
  • Cramp, [kramp], subst. kramp, pijnlijke trekking; kram of klemhaak; dwang, belemmering; adj. moeilijk, lastig; verb. krampachtig vertrekken; trekken, neerdrukken, beperken, achteruitgaan (van de wielen van een wagen), klampen, krammen: —ed for room = te weinig ruimte hebbende, in enge ruimte besloten; That —ed me for two months = daardoor moest ik krom liggen, mij behelpen; A —ed and scrawling hand = stijve en slordige; They labour —ed up = in kromme houding; The —ing influences of poverty = neerdrukkende; —-fish = sidderoog; —-iron = klemhaak, anker; —on = kanthaak, klimijzer, ijsspoor = —oon, [kramp`ûn].
  • Cranberry, [kr`anberi], soort v. veenbes, roode boschbes.
  • Cranage, [kreinid[vz]], kraangeld; Crane, [krein], subst. kraanvogel; kraan; hevel; verb. den nek uitrekken, voorzichtig uitkijken; —-fly = soort mug; —'s-bill = ooievaarsbek, reigersbek; soort van tang (chirurgie).
  • Cranial, [kr`e`inj'l], schedel..; Craniology, [kr|e|ini`ol[e]d[vz]i], schedelleer; Cranioscopy, [kr|e|ini`osk[e]pi], schedelonderzoek; Cranium, [kr`e`inj'm], schedel.
  • Crank, [kra[n,]k], subst. kruk, slinger, handvat; draai, verdraaiing, gril, dwaas, iemand met een stokpaardje; adj. rank, wrak, verdraaid, zwak, gek, levendig, lustig; verb. kronkelen, zigzagsgewijze snijden: He was much of a — about his discovery = erg mal, dwaas met; —iness = grilligheid, enz.; —le, subst. kronkel; verb. draaien, kronkelen; —les = hoekige uitsteeksels; —ness = verdraaidheid, rankheid; —y = dwars; kronkelend; geestig, dol; waggelend, wrak, rank.
  • Crannied, [kr`anid], gespleten, gebarsten; Cranny, [kr`ani], scheur, spleet, geheime verblijfplaats.
  • Crape, [kreip], subst. krip; verb. krullen.
  • Crapnel, [krapn'l], dreg, haak.
  • Crapulence, [kr`apjulens], overlading, dronkenschap, katterigheid; adj. Cr`a`pulent.
  • Crash, [kra[vs]], gekraak, geraas, gedrang, krach (= algemeen failliet); grof linnen; verb.