Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/347

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ELECTRO.


  • — eel = sidderaal; — jar = Leidsche flesch; — launch = motorboot met electr. beweegkracht; — light; — machine = electriseermachine; — plant = electr. installatie; — railway; — ray = sidderrog; — shock = electr. schok; — spark = electr. vonk; — wire = telegraafdraad; —al engineer = electr.-technicus; —al engineering = electrotechniek; —ian, [|il|ektr`i[vs]'n], [|el|ektr`i[vs]'n] = electricien; —ity, [|il|ektr`i`siti], [|el|ektr`isiti], electriciteit; Electrification, [il|ektrifik`e`i[vs]'n], subst. electriseeren; — verb. Electrify, [il`ektrif|a|i], electriseeren (ook fig.); Electrization, [il|ektriz`e`i[vs]'n], subst. electriseeren; — verb. Electrize, [il`ektr|a|iz].
  • Electro, [il`ektr|o|u], in samenstellingen: electro, electrisch; —cution, [il|ektr[e]kj`û[vs]'n], terechtstelling door electriciteit (Amer.); —logy, [ilektr`ol[e]d[vz]i], de wetenschap der electriciteit; —lyze, [il`ektr[e]l|a|iz], door electriciteit ontleden; —-motion, [il|ektr[e]m`o`u[vs]'n], beweging door electriciteit; —phorus, [ilektr`of[e]r[a]s], electrophoor; —-plate, [il`ektr[e]pl|e|it], galvanisch verzilverd of verguld; ook subst. en verb.; —scope, [il`ektr[e]sk|o|up], electroscoop; El`e`ctron = electroon.
  • Electrum, [il`ektr'm], barnsteen; mengsel van goud met 1/5 deel zilver, zilverhoudend gouderts.
  • Electuary, [il`ektju[e]ri], electuarium, likkepot.
  • Eleemosynary, [|elim`osin[e]ri], subst. de van aalmoezen levende, adj. uit liefdadigheid gegeven, weldadigheids—.
  • Elegance, —cy, [`el[e]g'ns(i)], sierlijkheid, bevalligheid: —s = beschaafde gebruiken of manieren; `E`legant = fijn, smaakvol, voornaam.
  • Elegiac, [|elidz`a`iak]aiak], [|el`îd[vz]iak], elegisch; elegie; Elegist, [`el[e]d[vz]ist], dichter van elegieën; `E`leg|ize = elegie dichten, weeklagen; `E`legy = elegie.
  • Element, [`el[e]ment], (hoofd) bestanddeel, element: I am in (out of) my — in this company = voel mij in dit gezelschap (niet) thuis; —s = beginselen; brood en wijn (aan 't avondmaal); —al, [|el[e]m`ent'l], de elementen betreffend, elementair, aanvankelijk, oorspronkelijk: —al spirits = de geesten van vuur, aarde, lucht en water, i. e. salamanders, gnomen, sylphen en undinen; —-alism, [|el[e]m`ent[e]lizm], de theorie volgens welke de goden der oudheid verpersoonlijkte natuurkrachten waren; —ariness, [|el[e]m`ent[e]rin[e]s], elementaire toestand, eenvoudigheid; —ary, [|el[e]m`ent[e]ri], eenvoudig, elementair: —ary education = lager onderwijs.
  • Elephant, [`el[e]f'nt], olifant: White — = een weinig benijdenswaardig bezit (meer kostbaar dan voordeelig): To buy a white elephant = er in loopen; To see the white — = de merkwaardigheden van eene stad zien (meest in ongunst. zin); To have seen the white — de nieuwste knepen kennen, slim zijn; —paper = olifantspapier (711 × 534 mM.); —iasis, [|el[e]f[a]nt`a`i[e]sis], olifantsziekte; Elephantine, [|el[e]f`ant(a)in], olifants-, olifantachtig, reusachtig, onbeholpen; Elephantoid, [|el[e]f`ant|o|id], [`el[e]f|ant|o|id], olifantachtig.