Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/356

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ENLIGHTEN.


  • (op een schip); — verb. aanleggen, op touw zetten, klaarspelen: Civil —; Electric —; Practical — = werktuigkundige; Then the Dreyfus case was —ed = op touw gezet; With a little tact it could be —ed = met een beetje tact kon het wel klaargespeeld worden; Civil and Military —ing = burgerlijke en militaire bouwkunde of genie; —ing-drawing = machineteekenen.
  • Engird, [[e]ng`[â]d], omgorden = Engirdle.
  • England, [`i[n,]gl[e]nd]; —er, Brit, Engelschman: A Little —er = tegenstander van de uitbreiding van het rijk.
  • English, [`i[n,]gli[vs]], Engelsch, ook subst.; — verb. verengelschen, in het E. overbrengen; She (He) is — = zij (hij) is een(e) Engelsche(-man); The King's (Queen's) — = zuiver Engelsch; —man = Engelschman; —woman = eene Engelsche; —ry = bewoners (in een ander land) van Engelschen stam.
  • Engorge, [[e]ng`öd[vz]], gulzig verslinden; —d = volbloedig; —ment = vraatzucht; congestie.
  • Engraft, [[e]ngr`âft], enten, indrukken, inplanten; subst. —ment.
  • Engrail, [[e]ngr`e`il], kartelen, versieren; —ment = gekartelde of uit een kring van puntjes bestaande rand op een geldstuk.
  • Engrain, [[e]ngr`e`in], in de wol verven, drenken in, inwortelen: —ed with filth = door en door vuil.
  • Engrave, [engr`e`iv], graveeren, inprenten, indrukken; —r (on copper, on steel, on stone, on wood); Engraving = gravure, houtsnee.
  • Engross, [[e]ngr`o`us], geheel innemen of bezitten, geheel in beslag nemen, aan zich trekken, in 't groot opkoopen; in 't net schrijven; —er = copiïst; subst. —ment.
  • Engulf, [[e]ng`[a]lf], verzwelgen, verzwolgen worden, zich uitstorten, verdwijnen (onder de aarde).
  • Enhance, [[e]nh`âns], verhoogen, verheffen, vermeerderen, verzwaren; subst. —ment.
  • Enid, [`înid].
  • Enigma, [in`igm[e]], raadsel; —tic(al), ook [|enigm`atik('l)], raadselachtig, duister; —tize = in raadselen spreken.
  • Enisle, [[e]n`a`il], tot eiland maken, isoleeren.
  • Enjoin, [[e]nd[vz]`ô`in], opleggen, bevelen, verbieden, vermanen (met on).
  • Enjoy, [[e]nd[vz]`ô`i], genieten, zich verheugen over, zich laten smaken, bezitten; zich vermaken (= — oneself): Did you — your holiday = hebt ge plezier gehad in de vacantie? —able = genietbaar, genotvol; —er = bezitter, genieter; —ment = genot, vreugde.
  • Enkindle, [[e]nk`ind'l], aansteken, doen ontvlammen, opwekken.
  • Enlace, [[e]nl`e`is], omstrengelen, omgeven.
  • Enlard, [[e]nl`âd], lardeeren.
  • Enlarge, [[e]nl`âd[vz]], grooter maken, verwijden, uitzetten, uitweiden over, in vrijheid stellen, grooter worden: Such an education —s the heart = maakt het hart ontvankelijker; subst. —ment.
  • Enlighten, [[e]nl`a`it'n], verlichten, beschaven,