Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/396

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

FEBRIFUGAL.


  • Faze, [feiz], plagen, verschrikken (Amer.).
  • Feal, [f`î[e]l], trouw: — and leal = houw en trouw (Schot.); —ty = trouw aan leenheer, vorst of regeering.
  • Fear, [f`î[e]], subst. vrees, angst, ontzag, eerbied; — verb. vreezen, duchten, vermoeden: For — of = uit vrees voor; No — of that = geen vrees daarvoor; —ful (of) = angstig (voor), vreesachtig, vreeswekkend; subst. —fulness; —less = onbevreesd; subst. —lessness; —naught = —nought = dikke en ruige wollen stof, soort fries; —some = angstwekkend.
  • Feasibility, [f|îzib`i`liti], uitvoerbaarheid, mogelijkheid; adj. F`e`asible.
  • Feast, [fîst], subst. feest, lekkernij, feest- of gastmaal; — verb. feestvieren, smullen, onthalen, zich verlustigen aan (on): Enough is as good as a feast = genoeg is overvloed; —-day = feestdag; —-rite = feestelijk gebruik.
  • Feat, [fît], subst. daad, heldendaad, kunststukje, toer; adj. handig, vlug, bekwaam, netjes: — of juggling, goocheltoer; —-ness = vlugheid.
  • Feather, [f`edh[e]], subst. veer, veder, pluim, vogels (sportt.), het door de riemen opgeworpen water; — verb. bevederen, met veeren bedekken of versieren, er als gevederte uitzien: Birds of a — flock together = soort zoekt soort: That's a — in his cap = dat is een pluim, veer op zijne muts; She was in full — = in gala; had een gespekte beurs; You are in high — to-day = je bent erg in je "hum" vandaag; The ship cut a — = deed het schuim opspatten voor den boeg; To show the (a) white — = zich lafhartig toonen; It is but the turning of a — between you and him = haast geen onderscheid, verschil; His air of superiority inspired me with a desire to tar and — him = om hem eens flink zijn vet te geven (eig.: te teeren, en dan op de teer veeren te strooien); That man is —ing his nest = is bezig zijne schaapjes op het droge te brengen, voor zichzelf te zorgen; To — the oars = de riemen horizontaal over het water laten glijden; —-bed = veeren bed: —-bed conspirators = zoetsappige; —-boarding = planken beschieting (overnaads); —-brain = wuft persoontje; —-broom (—-brush) = plumeau; —-edge = scherpe kant van eene plank; —-flowers = kunstbloemen (vooral voor hoeden); —-grass = espartogras; —-headed = lichtzinnig, wuft; —-weight = kleinst mogelijk (precies) gewicht, lichtste belasting (bij een handicap); boxer van licht gewicht; —y = vederachtig, veeren - - -, met veeren bedekt.
  • Feature, [f`ît[vs][e]], [f`îtj[e]], gelaatstrek, trek, voorkomen, eigenaardig kenmerk, eigenaardigheid; bepaling (van een contract, etc.), rubriek; — verb. gelijken op: This house is the — of the street = het meest opvallende; Ill-(Well-)—d = leelijk (knap).
  • Feaze, [fíz], ontrafelen (van touw).
  • Febrifugal, [fibr`ifjug'l], [febrifj`ûg'l], koortsverdrijvend; Febrifuge, [f`ebrifj|ûd[vz]], koorts{{peh