Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/46

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ANGLICAN.


  • andante; Andantino, [|and|ant`înou], andantino, adj. en subst.
  • Andes, [`andîz], de Andes.
  • Andiron, [`and|a|i[e]n], vuurbok; het ijzer, waarin het spit draait; haardstel.
  • Andrew, [`andrû], Andries: Merry — = Hansworst; St. Andrews, [s'nt`andrûz].
  • Androgynal, [andr`od[vz]in'l] = Androgynous, [andr`od[vz]in[a]s], tweeslachtig; Andr`o`gyny, tweeslachtigheid.
  • Andromache, [andr`om[e]kî]; Andromeda, [andr`om[e]d[e]]; Andronicus, [|andr[e]n`a`ik[e]s].
  • Anear, [[e]n`î[e]], nabij.
  • Anecdotage, [`an[e]kd|o|ut[e]d[vz]], verzameling anecdoten: He fell into — = werd sufferig; `A`necd|otal = anecdotisch; `A`necd|ote = anecdote; |Anecd`o`tic(al) = anecdotisch, anecdoten. . ., praatziek.
  • Anemograph, [[e]n`em[e]gr|af], anemograaf; Anem`o`graphy = anemographie; Anemometer, [|an[e]m`om[e]t[e]], anemometer.
  • Anemone, Anemony, [[e]n`em[e]ni], anemoon.
  • Aneroid, [`aner|ô|id], aneroïde barometer.
  • Anew, [[e]nj`û], opnieuw, anders.
  • Angel, [`e`in[vz]'l], engel, Godsgezant, oude Engelsche munt (± 10 s.): Talk of an —, and we hear the flutter of her wings = als men van den duivel spreekt, komt hij zelf, of stuurt een oud wijf; The father gave his little cherub a flying — = de vader nam zijn kleinen lieveling op den schouder; Guardian — = beschermengel; —-shot, kettingkogel; Ang`e`lic(al) = engelachtig; Angel`o`logy = engelenleer.
  • Angelica, [and[vz]`elik[e]], engelkruid.
  • Angelot, [`an[vz][e]l[e]t], eene soort luit; oud Eng. muntstuk van 5 shillings; kaas (uit Normandië).
  • Angelus, [`an[vz][e]l[a]s], de "Angelus" verkorte aanduiding van het gebedje "Angelus Domini nuntiavit Mariae", etc. Het wordt driemaal daags gebeden bij 't luiden van het Angelus klokje = —-bell.
  • Anger, [`a[n,]g[e]], subst. toorn, gramschap, verontwaardiging; — verb. vertoornen, tergen.
  • Angevin Kings, [`and[vz][e]vink`i[n,]z], koningen uit het huis van Anjou.
  • Angina, [`and[vz]in[e]], [and[vz]`a`in[e]], een soort keelontsteking; adj. `A`nginous.
  • Angle, [`a[n,]g'l], subst. hoek, haak; Acute (Adjacent, Alternate, External, Internal, Obtuse, Right) —; At right —s to = rechthoekig op; (To branch off at right —s from, (To turn off) at right —s to) = rechthoekig staan op (van straten); To go off at a right — = dadelijk heengaan; You had better set your wishing-cap at another — = deed beter iets anders te wenschen.
  • Angle, [`a[n,]g'l], hengel; — verb. hengelen: He was angling for a compliment = vischte naar een compliment; —r = hengelaar; Angling-line = hengelsnoer; Angling-rod = roede.
  • Angle(s), [`a[n,]g'l(z)] Angel(en); Anglia, [`a[n,]gli[e]], Anglia; Anglian, [`a[n,]gli[e]n], subst. Angel; adj. van de Angelen.
  • Anglican, [`a[n,]glik'n], Anglikaansch; subst. Anglikaan; lid van de Angl. Church; Anglicanism, leer der Angl. kerk; Ang-*